Nieuws:

Heb je problemen met het forum? Contacteer Shaddow, redeast of yasu.

Hoofdmenu

Floor & Ralmuski - Appeltje & Barry

Gestart door Jnusch, 18 april 2009, 15:06:15

Vorige topic - Volgende topic

Jnusch

Sprookje 4

Floris

Appeltje & Barry

Hoofdstuk 1: Appeltje gaat naar het kasteel

Een kleine inleiding over de beweegredenen van onze hoofdpersoon
Er was eens een meisje genaamd Appeltje. Ze was geen gewoon meisje. Eigenlijk was ze zo abnormaal als maar zijn kan, maar dat zal nog niet blijken uit dit hoofdstuk. In dit deel van het verhaal zou men Appeltje moeten zien als een lief klein meisje dat een beetje verliefd is. De reden dat Appeltje in dit verhaal genoemd wordt, is omdat zij op weg was naar het kasteel van de koning. De reden hiervoor was een verhuizing. Niet zomaar een verhuizing, maar de verhuizing van haarzelf en van een vriend van haar. Toen Appeltje klein was, moest ze met haar ouders mee naar een ander dorp, wat groter was en waar haar vader geld hoopte te verdienen. Appeltje moest haar vriendjes achterlaten. Maar er was één jongen die ze het meeste miste en waarvoor zij, jaren later, terugging naar haar geboortedorp. Zijn naam is op dit moment nog even niet belangrijk.
Echter, toen Appeltje terugkeerde in het dorp, vernam zij dat haar oude vriend was vertrokken, en wel naar het kasteel van de koning. Appeltje was diep bedroefd. Het kasteel was in een land hier ver, ver vandaan, en ook heel ver van waar Appeltje zich op dat moment bevond.

Dit is het moment waarop Appeltje besluit zich naar het kasteel te begeven. Nu is het belangrijk te weten dat het haar niet alleen om haar vriend te doen was. Appeltje had namelijk toen ze klein was een verhaal gehoord. Dat verhaal zal nu verteld worden, en is de precieze reden dat Appeltje de stoute schoenen aantrok en naar het kasteel reisde.

“Er was eens,” zei Appeltjes moeder, “een heel groot donker bos. Het was heel gevaarlijk, met wolven en geesten en heksen, die je opeten als je niet uitkijkt. Maar midden in dat bos ligt een meer. Het is een kristalhelder meer, waar de monsters en heksen niet durven komen. Het licht doet pijn aan hun ogen, zo fel schittert de oppervlakte. De bodem is zelfs in de diepste delen zichtbaar. Aan de rand van dit meer groeit een bloem. Elk jaar, in de midzomernacht, bloeit deze bloem. Hij heeft grote krachten, magische krachten, en wie de bloem aanraakt zal voor altijd geluk hebben en heel oud worden. Maar geen mens is dat nog ooit gelukt, omdat geen mens nog levend uit dat bos is gekomen.”

Appeltje was gefascineerd door het verhaal, en vastbesloten de bloem te vinden. Ze zou naar het kasteel gaan om toestemming aan de koning te vragen, en haar vriend mee te nemen op haar queeste. Goedgemutst ging zij op weg, vastbesloten de bloem te vinden en beroemd te worden.

De reis
Het was een gevaarlijke tocht. Over bergen en dalen, door moerassen moest Appeltje, ze ploeterde dapper voort. Totdat zij, in de bergen, een reuzenspin trof. Het dier was vele malen groter dan zij, en zou haar zeker hebben opgegeten, als niet precies op dat moment een ridder ten tonele kwam. Pannenkoek de Nobele had Appeltje’s geroep om hulp gehoord en kwam aangerend met zijn gigantische zwaard. Hij viel bijna achterover wanneer hij het omhoog zwaaide. “Vrees niet!” riep hij uit, en hij slachtte de spin heldhaftig af. Appeltje gilde, want Pannenkoek viel gewond op de grond, na zijn net verslagen rivaal. Ze knielde naast hem neer om zijn wonden te verzorgen, want doodgaan mocht hij zeker niet. Hij had haar gered! “Ik laat je niet doodgaan,” fluisterde ze zacht. Pannenkoek glimlachte.

Appeltje maakte haar woorden waar, want algauw knapte Pannenkoek op en kon hij weer, zij het voorzichtig, rondlopen. Haar redder en zij konden verdergaan met hun reis. Pannenkoek scheen geen reisdoel te hebben, en hij ging met haar mee. Appeltje vond dat prettig, ze kon zich nu veilig voelen en in ruil voor zijn hulp kookte ze voor hem en verzorgde zijn vermoeide voeten elke avond.

Toch kwam er een dag dat Appeltje alleen verder moest gaan. Het was in een moeras, waar Pannenkoek achter haar liep en een misstap maakte. Hij viel in een donkere, diepe plas. Appeltje schrok van het geluid en draaide zich om. Pannenkoek was nergens meer te bekennen. Het moeras had hem opgeslokt. Appeltje ging zitten en weende zacht. Die lieve Pannenkoek de Nobele, hij had het niet verdiend om zo te sterven. Ze bleef een nacht in het moeras, hopend dat hij niet dood was en weer lachend aan kwam lopen. Maar er gebeurde niets.

De volgende dag moest Appeltje wel verdergaan. Ze moest haar doel niet uit het oog verliezen. En zo strompelde ze voort, soms zachtjes huilend om haar reisgenoot, maar nooit de moed verliezend. En zo doemde al snel het kasteel op uit de mist. Het was reusachtig, Appeltje schrok ervan. Ze keek vol ontzag omhoog naar de kantelen. Zou er iemand thuis zijn? dacht ze. Zouden ze het horen als ze zou roepen?
“Hee!” riep ze omhoog. “HEE!” Er verscheen een gehelmd hoofd boven de kantelen. “Ja?” vroeg de onherkenbare persoon. “Ik wil de koning spreken!” krijste Appeltje zo hard als ze kon. De persoon haalde schijnbaar een lijst tevoorschijn. “Hebt u een afspraak?” Appeltje aarzelde en schudde haar hoofd. Een afspraak? “Dan kun u wachten in de wachtkamer, alstublieft,” zei de wachter. Aan de zijkant van het kasteel ging een kleine deur open. Appeltje weifelde even, maar liep toen naar de deur toe. De wachter was alweer verdwenen.

Voorzichtig gluurde ze om het hoekje. Er was niemand in de kamer, afgezien van een jongen, of misschien al een man, die in een hoekje op een luit zat te spelen. Ondertussen krabbelde hij af en toe woorden op het papier naast hem. Hij keek niet op toen Appeltje ongemakkelijk ging zitten. Ze wist niet goed of ze “hoi,”moest zeggen ofzo, hij negeerde haar volkomen. Appeltje sloeg een boek open. Het was het afsprakenreglement, leek het. De muziek stopte abrupt. Appeltje keek op. Ineens kwam de jongen, of man, haar vaag bekend voor. “Appie?” vroeg hij, verbaasd.

1001 woorden

Ralmuski

Barry

Echt kunnen aarden in zijn geboortedorp had hij nooit. Barry was een beetje apart. Maar wat hij wel kon was problemen vermijden (lees wegrennen of zich verstoppen) en zingen. Ten minste, dat dacht Barry zelf. Zijn rijmpjes waren ingenieus, als sloegen ze inhoudelijk zelden ergens op. Er was dan ook maar een beroep waar Barry geschikt voor was. Hij werd minstreel. En niet zonder succes. Hij begon voor een kleine avonturier uit zijn dorp, die hem aanbeval bij een ridder uit de buurt. Die gaf hem door aan een Graaf en die had hem op zijn beurt vorige week aangeraden aan de Koning zelf! Wegpromoveren was ook in de tijd van ons sprookje al een succesvolle methode om van iemand af te komen zo bleek. Hij zat in de wachtkamer nog even aan de laatste stukjes tekst te sleutelen. Hij wist zeker dat de Koning zijn 'Ode aan de badjas' zou waarderen. Nu was hij er zelf nog niet helemaal zeker van wat zo'n badjas precies was en wat je er mee kon doen, maar de koning had er pas een gekregen van een bevriend staatshoofd uit een ver land. Dus daar zou de koning zeker blij mee zijn nu.

Er kwam nog iemand de kamer binnen, dat zag hij vanuit zijn ooghoek. Barry lette er niet op. Dit was zijn grote kans, zijn meesterwerk en vanaf nu zou hij de hofminstreel zijn en iedereen thuis zou eindelij-...
Hij stopte abrupt met spelen. Dat meisje, dat nu in het afsprakenregelement stond te bladeren, die kwam hem bekend voor. Ze keek ook vreemd op naar hem.
"Appeltje?" vroeg hij? "Appeltaart, ben jij dat?"
Barry had haar sinds die ene dag, dat ze door haar ouders mee naar een ander dorp werd genomen nooit meer gezien. Maar stiekem had hij haar nog heel lang gemist. En nu, ineens op zijn grote dag, stond ze voor zijn neus.
"Barry?" zei Appeltje minstens zo verbaasd.
"Appeltje! Je bent het echt!" De twee oude vrienden gaven elkaar een dikke knuffel en zaten binnen de kortste keren honderduit te praten over van alles en nog wat. Totdat Appeltje opgehaald werd door een norse wachter.

Zichtbaar teleurgesteld kwam ze een half uur later terug in de wachtruimte bij Barry. Duidelijk had ze nul op het rekest gekregen van de koning. Ze zag eruit of ze op elk ogenblik in tranen kon uitbarsten.  "Appeltje, gaat het?" vroeg Barry. "Nee," klaagde ze, "dat zie je toch? De koning wil me niet helpen naar de magische bloem bij het meer te gaan. Hij gelooft er niet eens in."
"Wat stom zeg," zei Barry, meer om haar te steunen dan dat hij het echt stom vond. Dat meer ging wel, maar het bos eromheen was gevaarlijk! Waarom zou Appeltje daar nou heen willen?
"Ja," knikte ze. "Maar gelukkig ben jij er nog. Ga je met me mee?"
Barry verslikte zich.
"Mee? Ik? Nou, ik ehm, ik kan eigenlijk niet echt weg zeg maar. Ik ben de hofminstreel van de koning tegenwoordig," liep Barry vast op de zaken vooruit. "Ik mag vast niet mee van de koning als hij je al niet wil helpen."
Appeltje keek hem gekwetst aan, maar ze begreep hem wel. Teleurgesteld nam ze afscheid van haar oude jeugdvriend en trok alleen verder. Dan maar alleen naar de bloem, dacht ze eigenwijs. Ze spraken nog wel af snel weer eens samen bij herberg 'de sterrebuks' wat te drinken.

Toen was het grote moment daar. Barry werd door de wachter naar de Koning gebracht. Hij maakte een diepe buiging en knielde. Dat was vooral om te verdoezelen dat hij eigenlijk te ver voorover was gebogen en om te voorkomen dat hij viel deed hij alsof hij knielde.
"Barry de Bard," straks de koning hem toe. "Sta op jongen. Ik heb veel goede verhalen over je gehoord. Blijkbaar ben je de beste zanger van het land en dan hoor je bij mij aan het hof te werken. Doe je ding en dat zal ik zien of je de x-factor hebt."
De wat? Dacht Barry nog. Nou ja, niet over nadenken, doen. Dit is je moment!
Hij kuchte even, maakte een intro pling op zijn luit en begon.

Ode aan de badjas.

De koning heeft een badjas, ja een badjas.
Die staat hem beter dan een grapjas,
en die badjas heeft hij pas.

En de Koning is best oud,
dus zijn badjas is van goud
Daarin heeft hij het nooit koud!

Dat de koning inmiddels rood begon aan te lopen ontgaat Barry volledig. Hij gaat dan ook gewoon verder en, toegegeven, het is best een vrolijk wijsje.

De Koning is wel bespraakt,
met de badjas die over hem waakt,
maar daaronder is hij naakt.

"Genoeg!" schreeuwde de Koning uit. "Wees blij dat ik je niet laat onthoofden! Eruit! Wachters gooi hem eruit!"
Barry begreep er niets van. Toen hij het liedje oefende op een paar boeren die hij op het land was tegengekomen hadden ze krom gelegen van het lachen. Waarom vond de Koning het nou niets?
Hij kreeg geen tijd om erover na te denken. Twee wachters hadden hem te pakken en sleurden hem het kasteel uit. Met een stevige schop onder het achterwerk verliet Barry het kasteel en daarmee zijn droom. Hij snapte er niets van. En wat nu? Hij zou nergens meer aan de bak komen. Zijn reputatie was in een klap weggevaagd. Hoe kon hij dit ooit repareren?

Appeltje! dacht hij ineens. Ik moet snel Appeltje vinden. Als we samen de magische bloem vinden, dan ben ik in een klap weer beroemd! Die Koning zal nog eens achter zijn oren krabben, let maar op! Hij pakte zijn magische rugzak der leegte tot je er wat in stopt, nam zijn luit onder de arm en rende achter Appeltje aan. Hij was hooguit een kwartier bij de koning geweest, dus hij zou haar vast nog inhalen. En ja hoor, binnen de kortste keren zag hij haar in de verte lopen.
"Appeltje!" riep hij. "Appeltje, wacht even!"



997 woorden.
1001+
-------- =
1998 totaal.

Floris

Hoofstuk 3 – Appeltje en Barry gaan op reis

Appeltje was verdrietig weggegaan van het kasteel. Ze vond de koning helemaal niet lief meer. Dat Barry het uithield met die vent! Misschien vindt hij Barry wel aardig, dacht ze, en het maakte haar niet blij. Wat had Barry nou wat zij niet had? Ze snapte er niets van. Ondertussen kwam ze niet heel snel vooruit, de grond was drassig en ze zakte constant weg. Haar humeur begon langzaam maar zeker op een onweerswolk te lijken. In die stomme bloem had ze al helemaal geen zin meer.

Het duurde echter niet lang voordat ze haastige voetstappen – afgewisseld met grote plonzen en geschreeuw – achter zich hoorde. Ze wilde zich omdraaien, maar bedacht zich toen. Wat kwam hij nou weer doen? Hij wilde toch bij de koning blijven? Nou, dan kon hij daar mooi blijven. En ze zou lekker niks tegen hem zeggen!

Barry haalde Appeltje hijgend in. Rennen door een half moeras was misschien ook niet zo slim geweest, dacht Appeltje. "Ik kom toch maar met je mee," zei Barry, naar adem happend. Appeltje vergat haar zwijgplicht aan zichzelf en zei: "Maar je bent minstreel! Ik bedoel –." Ze klemde haar tanden op elkaar. Niks zeggen. "Ja, toch maar niet," zei Barry luchtig, die Appeltje's humeur blijkbaar niet opmerkte. "Ik ben veels te goed voor het hof. Wist je dat ze daar allemaal doof zijn? Ben jij soms ook doof?" ratelde hij door, terwijl Appeltje stug doorliep en hem niet aankeek. Praten is zilver, maar zwijgen is hout, dacht ze. En aan hout heb je veel meer dan aan zilver. Ondertussen was Barry aan een lange monoloog over een badjas begonnen. Ze had geen idee waar hij het over had, maar ze kon het ook niet vragen, want dan verbrak ze de belofte aan zichzelf. Ze zuchtte maar. Het zou nog een lange dag worden.
Na een paar uur moest Barry door hebben dat ze niks ging zeggen, want hij hield zijn mond en volgde haar nu zwijgend, angstig proberend niet op haar hielen te trappen. Appeltje hield haar hoofd geheven en strompelde voort door het lange gras, af en toe struikelend over mangrovewortels.

Niet veel later kwamen ze bij wat Appeltje een geschikte slaapplaats noemde. Barry leek niet van plan te stoppen, dus moest ze nu wel iets zeggen. "Zullen we hier blijven vannacht?" vroeg ze, niet onvriendelijk. Het boos-zijn had nu wel weer lang genoeg geduurd. Barry leek zeer opgelucht om haar stem te horen na zijn urenlange monoloog, en gooide zijn, schijnbaar lege, rugzak op de grond. "Ik ga wel hout halen!" zei hij, veel te vrolijk na een lange dag lopen. Appeltje staarde hem even glazig na en begon toen dekens uit haar tas te halen. Van die van Barry bleef ze maar af. Je wist het nooit met hem.

Met veel lawaai kwam Barry terug, het hout achter zich aanslepend en blijkbaar nogal in zijn nopjes met zijn vondsten. Appeltje sprong blij overeind en greep haar vuurstenen. Zij zou wel even een vuur maken! "Oh, laat mij dat maar doen," zei Barry snel en hij wilde de stenen uit haar hand grissen. Appeltje danste gauw weg, de stenen vrolijk tegen elkaar slaand. Waar ze niet op had gerekend, was dat het zo makkelijk was om vuur te maken. Haar rokje vloog in de fik, met alle gevolgen van dien. Het was geen groot vuur, maar Appeltje schrok ontzettend. Ze gilde en sprong weg, wat niet hielp omdat ze haar rok nog steeds aanhad. Barry kwam aanrennen, maar miste haar omdat Appeltje op dat moment ook begon te rennen. Ze maaide haar armen wild door de lucht. Barry nam een aanloop, sprong bovenop haar en ze smakten samen tegen de grond. Het vuur ging uit. Appeltje keek treurig naar haar rokje. Er was niet veel van over. De smeulende resten bedekten niet de helft van wat ze moesten bedekken. Barry keek er expres niet naar en zei: "Ehm. Heb je je pijn gedaan?" "Nee," zei Appeltje, die over haar gekneusde heup wreef en haar gezicht gladstreek met een glimlach. "Ik heb alleen geen reservekleren." Barry dacht even diep na en keek toen omhoog naar de bomen die her en der verspreid waren. "Ik kan een nieuwe maken van palmbladeren!" riep hij vrolijk. Appeltje keek bedenkelijk naar de bladeren boven haar hoofd. Maar Barry stond al op en klom in een boom. Zo gezegd, zo gedaan, en na een uurtje stond hij trots op, een semi-Hawaiiaans rokje in zijn handen. Appeltje lachte gnuivend. Het ding zag er niet uit alsof het een donker bos zou kunnen trotseren. Maar Barry keek wel heel trots en ze trok het toch aan. Ze giechelde zachtjes, maar ze wilde Barry niet teleurstellen. Toen maakte Barry toch nog maar een vuurtje en gingen ze eten.

"Heb jij nou niks bij je?" vroeg Appeltje. Barry haalde bij wijze van antwoord zijn mondharmonica tevoorschijn. "Natuurlijk wel. Zal ik een liedje voor je zingen?" Hij wilde al beginnen. "Nou ehm, doe dat morgen maar, goed? Straks trek je beesten aan." Barry knikte en stopte het ding weer weg. "Morgen dan," zei hij. "Wil je een deken?" vroeg Apje. "Nou graag." Ze gaf er een door. "Het is wel koud..," zei ze. "Oh," zei Barry, die dat niet zoveel uit scheen te maken. "Barry," zei Appeltje, "ik heb een rok van bladeren. Denk je dat dat warm is?" Barry schudde zijn hoofd. "Nee?" het was om gek van te worden. Ze dacht even na en rilde. Het vuur gaf niet echt veel warmte. Dat kwam vast doordat zij het niet had gemaakt. Bovendien durfde ze er ook niet meer zo dichtbij te gaan liggen. Wie weet wat er nog meer in de brand zou gaan. Nee, dit vroeg om een meer directe aanpak. Appeltje gaf het op en ging tegen hem aan liggen. "Zo bedoel ik dat. Weltrusten," zei ze.

wederom 1001 woorden

1998 + 1001 = 2999 woorden.


Ralmuski

#4
Voor Barry's idee kwam Appeltje opeens en uit het niets tegen hem aanliggen. Zo'n palmbladen rokje kriebelde best, was het eerste wat hij dacht.
"Welterusten," antwoordde hij en hij sloeg een arm om het meisje.

En zo kwamen Appeltaart en Barry weer samen en begonnen ze hun queeste naar de magische bloem. Ze trokken verder door de jungle, waar Barry zo attent was een paar reserverokjes te maken voor Appeltje die tijdens het slapen nog wel eens een blad afscheurde.
Dan trokken ze door de Grasvlakte van Knurf. Een eindeloos uitgestrekt grasveld waar eigenlijk maar een ding voor afwisseling in het natuurbeeld zorgde. De twee gele bloemen die ze ongeveer halverwege tegenkwamen. Barry heeft ze geplukt voor Appeltje.
Ze trokken door de Baarlandse bossen en daarna over het Kwarkgebergte waar het, boven de sneeuwgrens, best koud was voor een meisje in een rokje gemaakt van palmbladeren. Bovendien rook het er naar vanille. Onze helden hadden geen idee waarom.
Achter het gebergte moesten ze door het 'moeras dat er echt was'. Dit heette zo omdat men jarenlang het bestaan ervan ontkend heeft. Gelukkig voor Appeltje waren hier veel plantjes en kruiden te vinden die goed hielpen tegen verkoudheid. Tijdens een zoektocht naar eten waren ze hier een gevaarlijk monster tegen gekomen. Barry was heldfhaftig aan de kant gesprongen zodat Appeltje de waterschildpad kon wegjagen. Wat wel enige tijd in beslag nam. Barry ondertussen was met een been in een drijfzandachtige plek gestapt en weggezonken. Toen Appeltje ben bevrijdde was zijn broerspijp verloren gegaan. Barry was vanaf dat moment 'Broekspijp Barry'.

Toen, aan het einde van het moeras, na een klein stukje door een open lanschap gereisd te hebben waran ze er. Ze kwamen aan bij de rand van het beruchte bos, waar in het midden een meer lag, waar aan de rand dé bloem groeide. Maar terwijl ze twijfelden of ze wel echt dit dodelijke bos in wilden trekken, hoorden ze toeters. Ze keken waar het vandaan kwam en zagen een groepje soldaten van de koning aankomen. Stoer in een stijlvol uniform kwamen zij dichterbij. De kapitein, leider van de expeditie en uiteraard van adel begroette hen. "Gegroet burgervolk. Ik ben Kapitein Oswald, Baron van Den Dolder en leider van de expeditie van de koning."
"Expeditie?" vroeg Appeltje verontwaardigd. "Ik dacht dat de Koning niets wilde weten van een magische bloem! Hij geloofde me niet eens!"
Kapitein Oswald keek wat meewarig naar het meisje. "Ach meisje, dacht je nu echt dat Koning Eduard II zo'n belangrijke expeditie zou laten leiden door een boerenmeisje als jij?"
"Hey! Zo praat je niet tegen Appeltje!" bemoeide Barry zich ermee.
De soldaten begonnen te lachen. Oswald klopte hem neerbuigend op de schouder. "Als het niet Barry, onze minkukel, pardon ik bedoel minstreel, is. Een half liedje heb je het uitgehouden hoorde ik? Arme jongen, weet je dan niet dat je steeds alleen maar promotie kreeg omdat je zo verschrikkelijk slecht bent dat ze van je af wilden?"
Barry keek beteuterd naar de kapitein. De soldaten lachten hem nog steeds uit en Oswald begon mee te lachen.
"Haha, ok mannen. Genoeg gelachen," sprak hij dan. "We gaan!"
En nog naproestend trokken de het beruchte bos in.

Appeltje was woedend! Het was haar idee, haar expeditie! En dat lui stuk vreten had haar weggestuurd alsof ze gek was en stiekem zijn eigen expeditie gestuurd. En als klap op de vuurpijl had hij Barry, die inmiddels geschokt op de grond was gaan zitten, beledigd en weggestuurd. Wat dacht die kerel wel niet dat hij was!
Barry keek stilletjes voor zich uit. Zijn hele zelfbeeld was aan duigen. Iedereen had tegen hem gelogen? Niemand vond hem leuk?
"Appeltje?" vroeg hij wijfelend.
"Ja?" atwoordde ze geirriteerd, nog altijd ziedend op de Koning en zijn expeditie.
"Jij vind me toch nog wel leuk he?"
"Hmm, wat? Ja hoor natuurlijk," zei ze afwezig. Ze was al een plan aan het bedenken. Ze zou die koning en die Oswald wel eens laten zien waar ze van gemaakt was.
"Kom," zei ze gedecideerd. "Wij gaan ook. En we zijn eerder bij die bloem dan die arrogante kwallen!"
Barry kon niet veel anders doen dan haar volgen, het gevaarlijke bos in.
Niet veel later hoorden ze verschrikkelijk geschreeuw en gehuil. Het gaat door merg en been. Ze blijven dicht bij elkaar en houden elkaar stevig vast terwijl ze zich een weg banen door de begroeiing. Dan opeens zien ze een bekend gezicht door de struiken. "Help me!" jammert hij, "help met. Al mijn soldaten zijn dood, dood zeg ik je! Opgegeten door dat, dat ding. Het is verschrikkelijk, ga terug!"

765 woorden
Totaal:
2999 + 765 = 3764

Floris

#5
Hoofdstuk 5: Appie, Barry en Oswald ontmoeten een heks

Appeltje wilde de soldaat in zijn gezicht slaan en terugsturen naar het monster dat blijkbaar achter hem aan zat, maar Barry hield haar tegen. "Hij kan nog van pas komen," zei hij triomfantelijk. Appie dacht even na. Barry wilde zich duidelijk wreken, voor zijn liedje dat zo geweldig was maar waarvoor hij zo genadeloos afgestraft was. Maar het zielige figuurtje voor hen op de grond zou wel heel makkelijk haar rotklusjes op kunnen knappen. Zeker in dit bos. "Vooruit maar," zei ze. "Jij daar, lopen! We zullen weleens even zien wat voor monster je het over hebt." Oswald keek haar boos aan, maar Appeltje ritselde dreigend met haar rokje en Barry pakte zijn ukelele. Dat werd de soldaat teveel. Nog een Ode aan de Badjas zou hij niet kunnen verdragen. Banger voor zijn nieuwe meesters dan voor het monster verderop, begon hij haastig te lopen.

"Vertel trouwens eens wat voor monster het was," zei Barry, die geen spoor van angst vertoonde. Oswald antwoordde niet, misschien had hij het niet gehoord. Of, waarschijnlijker, herkende hij het sarcasme in Barry's stem. Laatstgenoemde begon, om Oswald te dwingen om te antwoorden, een liedje te zingen over een psychotische eekhoorn die het hoofd van een soldaat opat. Het slachtoffer begon hysterisch te gillen. "Het is een heks!" krijste hij, "een gemene feeks, met tentakels en een eng toverstafje!" Die twee zinnen waren genoeg inspiratie voor een nieuwe ballade, vond Barry, en hij begon zachtjes een liedje te verzinnen terwijl ze verder liepen. Appeltje was eraan gewend, Oswald liep jammerend met zijn handen over zijn oren. Af en toe struikelde hij, omdat hij zich niet vast kon houden aan boomstammen en takken. Niemand nam de moeite hem overeind te sleuren, en hij raakte dan ook wat achterop. Dat kon ook niemand schelen.

Kort daarna zagen ze een fel roze licht door de bomen schijnen. De bloem! dacht Appeltje. Maar Oswald gilde: "Daar zit ze, die smerige trut!" Hij dook in elkaar, mede dankzij Appeltje die hem per ongeluk omver liep. Ze beende vastberaden naar het dreigend opvlammende licht en duwde de bladeren opzij. Ze was niet bang voor heksen! Op de open plek stond echter niet iemand die ze snel als heks zou identificeren. Een meisje met eenzelfde rokje als zij stond naast een reusachtige zwarte ketel. Ze keek op.
"Ben jij een heks?" vroeg Appeltje plompverloren. Barry kwam ook door het kreupelhout gestormd, zijn ukelele als een zwaard opgeheven. Zodra hij het meisje zag liet hij hem zakken. Het meisje had een licht arrogante uitdrukking op haar gezicht toen ze haar handen in haar zij zette. "Miss Passion, aangenaam. En jij bent?" Ze praatte tegen Appeltje, Barry scheen lucht voor haar. Oswald zag ze niet, die lag te trillen onder een struikje achter ze. Appeltje trok haar wenkbrauwen op. Miss Passion? De arme zielige bange Oswald kroop onder zijn struik vandaan. MP veranderde zichzelf even in een zwaan en weer terug. Appeltje trok haar wenkbrauwen nog verder op. Barry schraapte zijn keel. "Nou, ehm, dan gaan we maar weer verder.." Miss Passion's ogen schoten vuur en lieten Barry bijna naast de soldaat op de grond kruipen. "Ik praat niet met mannen," zei Passion, wat verklaarde waarom de soldaten van Oswald het er niet levend vanaf hadden gebracht. Appeltje voelde zich nu heel wat, zij zou haar mannen wel even redden! Maar ze wist niet of ze dat wel kon. "En nu heb ik drie vragen voor je. Geef het goede antwoord, anders verander ik je in een pad!" Appeltje grinnikte zachtjes. Dat kind zag er niet uit alsof ze ook maar iemand kwaad zou kunnen doen. Maar toch wachtte ze angstig af.

"Een," zei de MP. "Los de vergelijking 16 x 2^(x-6) = √2 op." Barry en Oswald keken elkaar aan. Appie grijnsde. Dit was een makkie! "Tweeënhalf," zei ze zelfverzekerd. Pasje gromde. "Vraag twee," zei ze. "Hoe noem je het grastrekken van zilvermeeuwen?" Barry en Oswald keken nu maar hoopvol naar Appeltje. "Omgericht gedrag," antwoordde Appie. "Drie," snauwde Passion nu. "Zing een liedje over een badjas." Barry sprong meteen op met zijn muziekinstrument. "NIET jij!" krijste MP. Barry deed een stapje achteruit.
Appeltje haalde even diep adem en begon toen Barry's liedje te zingen. Iedereen luisterde met open mond, want Appeltje kon werkelijk geweldig goed zingen. Het was perfect zuiver. Toen was het uit. Miss Passion verschrompelde tot een pad, wat niemand verbaasde. Appeltje trok Oswald onder de struik vandaan en het gezelschap vervolgde haar weg. "Ik wist wel dat dat liedje nog nuttig zou worden," zei Appeltje tevreden. Barry glom van trots. Zelfs hun gevangene keek blij, maar dat zou niet lang duren.

Ze kwamen bij een smalle, diepe rivier. Appeltje prikte de onfortuinlijke Oswald in zijn rug, ten teken dat hij als brug moest fungeren. Hij begon te gillen, maar Barry pakte nu zijn ergste wapen, zijn mondharmonica, en het slachtoffertje boog snel naar de grond. Appeltje dwong hem om met zijn neus naar het water te gaan liggen, ze nam geen risico's met haar rokje. Toen liep ze snel over hem heen. Oswald moest zelf maar uit het water krabbelen, wat hij dan ook met veel moeite deed.

Naarmate het bos donkerder werd, kreeg Appeltje het kouder. Rokjes waren niet gemaakt voor gevaarlijke queestes. Er streek iets langs haar schouder en ze huiverde. Ze was niet bang voor bosgeesten, maar fijn was het niet. Ze haalde snel een vlindernetje uit haar rugzak en gaf Oswald opdracht de geesten te vangen. Hijgend begon hij heen en weer te rennen om ze te vangen, bang voor Barry's wapens. Appeltje vroeg zich af wanneer hij dood neer zou vallen van vermoeidheid.
Algauw begon er een licht tussen de bomen door te schijnen. "Een heks!" gromde Oswald de heksenhater, die alweer weg wilde rennen, maar Appeltje hield hem tegen. "Niks heks. Dat is water!" Ze pakte Barry's hand en begon naar de schittering toe te hollen.

3764 + 1001 = 4765

Ralmuski

Hoofdstuk 6: De bloem.

Hand in hand kwamen ze aan bij het meer. Het maanlicht reflecteerde op het meer en ineens was het allemaal zo donker niet meer in het bos. Een gevoel van tevredenheid kwam op in onze helden. Barry kneep even zachtjes in Appeltjes hand. "We zijn er," zei hij. "Nu nog de bloem vinden." Appelte knikte. Maar ze genoot ook van het moment alleen met Barry. Niemand om hen heen om ze te storen.
Maar wacht eens! Waar is Oswald? denkt ze verschrikt.
Een flink stuk verderop langs de waterkant zien ze de legerkapitein nog net een heldere bloem plukken. "Nou, bedankt hè," roept hij. "Dag hoor!"
Met die woorden verdwijnt hij in de donkere bossen. Appeltje kookt van woede. Het lef! Ze had hem nog wel gered van Miss Passion. Ze had hem eerst in een pad moeten laten veranderen en daarna in de soep moeten gooien. Die zou dan niemand meer lusten, maar dat was haar probleem niet. Barry zwoer een heel gemeen lied over Oswald te gaan maken. Maar voor nu beperkte hij zich tot het troosten van Appeltje die na haar woede uitbarsting begon te huilen nu haar droom uiteen gespat was. Hij omhelsde haar en liet haar even flink snotteren op zijn schouder. "Het komt vast wel goed Appel, ik voel het gewoon."
Erg hard hielp het nog niet. Appeltaart bleef huilen.
Toen, plots hoorden ze nog een stem. Het was een warme zachte vrouwenstem. Bijna net zo lief als Appeltjes stem, dacht Barry.
"Wat is er aan de hand? Waarom al dit verdriet?" vroeg de stem.
"Nou," begon Barry. "We waren op een gevaarlijke queeste om de magische bloem van het meer te vinden en nu we er eindelijk waren heeft een gemene legerkapitein van de valse koning de bloem voor onze neus gepikt."
"Magische bloem?" vroeg de stem.
"Ja, snotterde Appeltje. "De bloem van dit meer die maar een keer per jaar bloeit en wie hem aanraakt zal gelukkig zijn."
De stem dacht na, alleen dat hoorde je natuurlijk niet. Even later ging de stem verder.
"Wat een onzin, wie heeft jullie dat wijsgemaakt?"
Appeltje en Barry keken elkaar aan. Barry haalde zijn schouders op. "Geen idee, dat weet toch iedereen? En wie ben jij eigenlijk?"
"Ik ben Melia, een Dryade en ik sta al een tijdje achter jullie. Het zou beleefd zijn eens om te draaien."
Ze draaiden een beetje verschrikt en beschaamd tegelijk om. Daar stond ze tegen een boom, enkel gekleed bladeren om haar middel. Barry's mond viel open en Appel porde hem geïrriteerd in zijn zij. Dat had effect, want na een korte 'au!' deed hij erg zijn best om niet naar de boomnimf te kijken.
"Weet je, die kerel die jullie bloem pikte, afgezien van het feit dat het een doodnormale en waardeloze bloem is, heeft het bos erg beschadigd. Hij zal hiervoor bestraft worden. En voor jullie twee, zijn jullie niet gelukkig al dan? Samen?"
Appel en Barry keken elkaar aan. Eigenlijk hadden ze het erg fijn gehad samen, ook al was die ellendeling van een Oswald er met de bloem vandoor gegaan. Barry glimlachte. Hij had helemaal geen bloem nodig om blij te zijn. Hij had Appeltje al!
"Er bestaat wel een magische bloem," ging Melia verder, "maar niet hier. Geloof me ik woon al heel lang aan dit meer. Hier groeien alleen bomen en normale bloemen. Dus dat wordt nog even verder zoeken."
"Dan gaan we verder!" sprak Appeltje gedecideerd. Barry keek teleurgesteld. Blijkbaar was Appeltje toch niet zo gelukkig met hem. Maar hij liet het niet merken. Hij zou met haar meegaan!
"Enne, waar zouden we die bloem kunnen vinden dan?"
"Er bestaan twee magische bloemen. Waar ze precies groeien weet niemand, maar door hun magie groeit er geen enkele andere bloem in hun buurt."
"Prima," zei Appel, "dan gaan we er weer vandoor. Bedankt hoor. Daaag!"
Appeltje was duidelijk niet van plan nog te lang bij de halfnaakte bosnimf te blijven. Ze pakte Barry bij de arm en trok hem mee. Hij zwaaide nog even naar Melia en liet zich toen door Appeltje meesleuren.

Oswald kroop tussen de takken en struiken door. Vloekend als hij weer eens ergens aan bleef hangen brak hij alles wat hij kon af en liet een spoor van vernieling achter. Normaalgesproken was het nu al slecht met hem afgelopen. Dryaden waren niet erg vriendelijk tegen natuur schenners. Maar Melia had iets veel leukers in petto voor Oswald. Ze zou hem laten gaan. Hij zou zijn verdiende loon wel krijgen als hij bij de koning aankwam met een waardeloze halfverwerkte bloem. Maar ze zou hem niet zomaar laten gaan. Nee, dat was te gemakkelijk. Ze zou hem eens goed pesten.
Er leek zich een pad te openen voor Oswald. Eindelijk! dacht hij. Snel weg uit dit vervloekte bos. Hij voelde een prik op zijn want en daarna iets vochtigs. Hij voelde met zijn hand en bekeek het goedje. Rood, paarsig was het. Hij rook eraan. Zoet. Een besje? Hij voelde nog een prik. Op zijn voorhoofd dit keer. En nog een op zijn neus. En op zij andere wang en op zijn kin. Oswald dook in elkaar. "Laat me met rust!" schreeuwde hij en hij rende gebukt door over het pad. Een doffe dreun deed hem duizelen. Verbaasd keek hij op naar de boom waartegen hij zojuist aangerend was. Hij schudde zijn hoofd en keek nog eens goed naar de boom. Hier was net toch een pad? De besjes bekogeling begon weer. Hij schreeuwde het uit. Met paniek in de ogen begon hij zich zo snel mogelijk door de struiken een weg te banen. Ritselend ging de wind door de bladeren van de bomen. Het leek alsof het hele bos hem uitlachte. Hij zat onder de krassen en builen toen hij eindelijk de rand van het bos in zicht kreeg. Opgelucht liep hij, wrijvend over alle pijnlijke plekken het bos uit. Net op de rand voelde hij iets hards onder zijn kont. Oswald vloog een metertje door de lucht en landde met zijn neus in het gras. Hij keek verontwaardigd om. Had die boom hem nou het bos uitgetrapt? Nee, dat kon toch niet?
Hij was ongeveer op dezelfde plek het bos uitgekomen als waar hij eerder met zijn mannen het bos was ingetrokken. Maar zijn paard was nergens te bekennen. Die van de anderen ook niet trouwens. Chagrijnig begon hij te lopen. Oswald had nog een lange wandeling voor de boeg...

1076 woorden

totaal: 4765 + 1076 = 5841 woorden

Ralmuski

Eerst even een stuk van Floor wat ik maar voor haar heb uitgetypt en er een paar kleine toevoegingen vanuit Barry heb ingzet.

Hoofdstuk 7: Appeltje doet een grote ontdekking.

Appeltje was vastbesloten om die rotbloem te vinden. Nu ze zover gekomen waren kon ze dat toch zeker niet laten gaan? Ze had Barry's hand nog steeds stevig vast. "Die stomme snol in dat bomenpakje, zij weet het heus niet beter dan wij! Zag je hoe ze naar je keek? Je mag blij zijn dat ik je kan beschermen!" tierde Appeltje luidkeels. Barry was opvallend stil, hij vond het allemaal wel meevallen met die Melia en zei maar niks. Maar dat merkte Appel niet, ze ging volledig op in haar tirade.

De hele verdere dag zochten ze. Dat wil zeggen, Appeltje zocht en sleepte Barry achter zich aan. De woorden van de Dryade echoden nog door in zijn hoofd en hij had genoeg om over na te denken. Hij klampte zich aan Appeltjes had vast zodat hij haar niet kwijt zou raken. Ze liepen verder langs het kristalheldere meer, maar wel zo ver mogelijk weg van Melia. De zon ging weer onder en maakte plaats voor de maan die fel aan de hemel glom. Het licht weerspiegelde in het water en wierp prachtige lichtvlekken op de bomen en de twee figuurtjes langs het water. Appeltje vergat even haar zoektocht. Eigenlijk vergat ze alles.

Barry was inmiddels gaan zitten. Appeltje keek naar hem en zuchtte.
"Barry?" vroeg ze zacht. Hij keek vermoeid op. "Sorry...," zei Appeltje.
"Waarvoor?" vroeg Barry.
"Nou, dat ik zo per se die bloem wilde vinden."
Ze zwegen weer. Appeltaart dacht na. Wat kon haar die bloem nou eigenlijk schelen? Waarom had ze magie nodig om gelukkig te zijn? Dit licht voelde magisch genoeg. Ze keek naar Barry, die net opkeek naar haar. Dat was hét moment. Achter hen explodeerde het meer van licht en toen wist Appeltje wat ze liever had dan een magische bloem. En ze was er al weken mee op reis. Maar ze zei niets, Barry zou waarschijnlijk denken dat ze haar verstand verloren had. Het licht verdween. Er schoof een wolk voor de maan.

"Barry?" vroeg Appeltje weer. Hij keek haar aan. "Ik hoef die bloem niet meer. Kunnen we niet beter ophouden?" Barry haalde zijn schouders op.
"War moeten we dan heen?" Appeltje wilde iets roepen, maar bedacht zich. En ja, waar moesten ze dan eigenlijk heen? Ze had nog niet voorbij haar einddoel nagedacht...


390 woorden
totaal: 5841 + 390 = 6231 woorden

Ralmuski

#8
Hoofdstuk 8: De moraal.

"Maakt niet uit waarheen," zei ze na een korte pauze. "Als we maar samen gaan."
Barry keek verrast op.
"Bedoel je dat..., dat je bij mij wil blijven? Ook nu we niet meer op een queeste zijn?"
"Is dat zo gek dan?" reageerde ze een beetje geïrriteerd.
Barry ontging die emotie volledig. Hij was veel te blij en sprong op om haar te omhelzen. "Nee, helemaal niet gek! Het is het beste nieuws wat ik ooit gehad heb," jubelde hij. Appeltje was wat overdonderd door zijn enthousiasme, waarom deed hij dat nu pas? Maar het deed er niet toe, het voelde goed in zijn armen.
"Dit schreeuwt om een lied!" riep Barry toen uit. Appeltaart keek wat gepijnigd, maar liet hem begaan. Ze was er wel aan gewend.

"Er waren eens twee mensen,
die op zoek gingen naar wensen.
Maar oh wat raar,
ze vonden elkaar."

Toen alle vluchtende vogels weg waren en het gefladder verstomde werd het echt stil.
"Ik weet niet meer Appeltje," zei Barry toen. "Dit is alles wat in me opkomt."
"Dat is meer dan genoeg," zei ze met een knipoog en ze pakte zijn hand. "Kom mee ik heb een idee. Ik weet waar we heengaan."
"Waarheen dan?" vroeg Barry, maar eigenlijk interesseerde het hem niet zo heel erg.
"We gaan naar het kasteel, de koning succes wensen met zijn nepbloem en hem laten zien dat wij wel gelukkig zijn," zei ze triomfantelijk. Gelukkig was ze, maar dat wilde niet zeggen dat ze die Koning zijn valse streek had vergeven.
"Mag ik dan mijn 'Ode aan de badjas' nog eens doen?" vroeg Barry.
"Vanzelfsprekend Bar, vanzelfsprekend..." antwoordde Appel met een kwaadaardige grijnst op haar gezicht.

Moraal van het verhaal: Soms is alles wat je wenst al vlak bij je.

Vermoeid en vies van de lange voettocht zonder was en of scheerbeurten liep Oswald door het land. De tas met daarin de magische bloem stevig omhelzend ploeterde hij met een verwilderde blik verder. "Moet verder, moet door,"  mompelde hij. "Als de koning de bloem van me krijgt maakt hij me vast commandant der strijdkrachten. Dan heers ik, haha. En dan zal ik die twee ellendelingen nog eens wat laten zien."
Hij zag er inmiddels meer uit als een zwerver dan een legerkapitein. Iemand had zelfs een half broodje naar hem gegooid toen hij langs een klein dorpje kwam. Ziedend had hij het brood teruggegooid en de 'eigenaar' ervan uitgescholden. Of hij wel wist wie hij was!? Een half uur later had hij al spijt gehad van die actie toen hij gras zat te eten op een weiland iets verderop. Maar dan toch, eindelijk na wat leek op een eeuwigheid, zag hij in de verte het Kasteel opduiken. Groots zag het er uit tegen de achtergrond van blauwe lucht met een enkel spierwit wolkje.
Terwijl hij steeds dichterbij kwam kon hij ook steeds beter weer de machtige uitstraling zien. De grote torens en de kantelen lieten hem juichen van binnen. Hij was er weer EN hij had DE bloem. Hij rende naar de poort waar hij na wat woordenwisseling met de wachter die hem niet herkende toch nar binnen werd gelaten, op voorwaarde dat hij zich eerst zou wassen. Hij durfde echter de bloem niet uit het oog te verliezen, dus ging hij direct naar de Koning.

Hij betrad de troonzaal en vrijwel direct viel zijn mond open van verbazing. Daar, aan de zijkant van de zaal zaten Barry en Appeltaart. "Hai," zei Appeltje en ook Barry zwaaide enthousiast. "Wat doen ZIJ hier!" riep hij uit.
"Niets hoor," antwoordde Appel. "Ik kom een liedje zingen," zei Barry.
"Stilte!" riep de Koning en iedereen hield zijn mond. "Oswald, kerel, wat zie je eruit! Welk boerengat heb jij gezeten?" ging de Koning verder.
"Majesteit, ik heb voor u de Bloem," zei Oswald en hij liep naar voren waar hij voor de Koning knielde. Hij frummelde de tas open en haalde een half verwelkte afgeknakte bloem tevoorschijn terwijl en heel demonstratief een bloemblaadje vanaf viel. Nog voor het dwarrelende blaadje de grond geraakt had zaten Appel en Barry al te gniffelen. Oswald keek verschrikt naar de bloem, toen opzij naar Appel en Barry en toen weer terug naar de bloem.
"Maar, maar..." begon hij. "Dat kan niet, ik..."
"Dit is je 'magische' bloem? Eerst raak je een volledige eenheid kwijt, vervolgens storm je mijn troonzaal in ruikend naar een stinkdier met diaree en nou geef je me dit verlepte ding? Wat wil je? Een beloning?!" Barry en Appeltaart brulden het inmiddels uit van het lachen.
"Stilte jullie!" De Koning was duidelijk niet geamuseerd.
"Maar ik begrijp het niet Majesteit," jammerde Oswald. "Ik heb echt, ik weet zeker dat, er was maar een bloem bij dat meer en..."
"Bespaar me je gejammer Oswald, ik had hogere verwachtingen van je."  Bar en Appel beten op hun lippen om niet weer in lachen uit te barsten. "Ik degradeer je tot stalknecht. Ga maar eens een tijdje stallen uitmesten tot je de verloren paarden hebt terugverdiend. En neem een voorbeeld aan die twee daar. Zij kwamen hier vanmorgen aan en waren ten minste sportief genoeg om hun verlies te erkennen. Het enige wat ze wilden als tegenprestatie was dat ze een keer in hun leven de bloem wilden aanschouwen. Je moest je schamen!"  Daarmee hielden de twee het niet meer. Appeltaart schaterde het uit en Barry begon het badjaslied te zingen. Dit tot grote woede van de Koning die ze in de cel liet gooien.

Enkele uren later waren ze een beetje bijgekomen en drong het tot ze door dat ze nu in een best wel vervelende situatie terecht waren gekomen. Want hoewel de Koning en Oswald hun verdiende loon hadden gekregen en Appeltaart en Barry gelukkig waren samen en ze geen idee hadden gehad waar ze naartoe moesten gaan, was een cel niet helemaal wat ze gehoopt hadden.
"Wat moeten we nu doen Bar?" vroeg Appeltje terwijl ze tegen hem aankroop. "Ik wil voor de rest van mijn leven bij je blijven, maar ik wil niet sterven in een cel."
"Ik ook niet," antwoordde Barry. "Maar zonder jou ga ik nergens heen, dan blijf ik liever hier in de cel." Appel knuffelde hierop zowat alle lucht uit zijn longen. Ze vergat nog wel eens wie de sterkste van de twee was.
"Weet je waar ik heen zou willen Bar?" zei ze.
"Nou?"
"Gewoon naar huis, ons eigen dorpje. Maar dan met ons eigen huisje en een geheime kelder met goud," grinnikte ze.
Opeens voelde ze iets warms. Het waren de gele bloemen die Barry voor haar geplukt had op de Grasvlakte van Knurf.
"Maar natuurlijk!" riep appeltje uit. "Barry, jij ongelofelijke geweldenaar!" Barry keek haar verbaasd aan.
"Huh? Ik? Wat bedoel je?"
"Snap het dan," riep ze. "De snol, ik bedoel dryade zei het. 'Er bestaan twee magische bloemen. Waar ze precies groeien weet niemand, maar door hun magie groeit er geen enkele andere bloem in hun buurt.' Het zijn deze bloemen, die jij voor me geplukt hebt. Ze stonden al die tijd in de Grasvlakte van Knurf. Er groeide niets dan gras omheen! We hebben de magische bloemen!" jubelde ze en ze gaf een van de bloemen aan Barry. Alles werd licht in de cel. Zelfs de bewaker voor de deur werd verblind. Toen hij weer wat kon zien en naar binnen keek waren Appeltaart en Barry verdwenen.
In een klein dorp niet ver daarvandaan zaten Barry en Appelaart aan de eettafel met hun ogen te knipperen. Waren ze nou...? Snel stonden ze op en keken naar buiten.
"Bar! Het is ons dorp, onze wens! Hij is uitgekomen!"
Barry was al in de kelder gedoken. Met een sip gezicht kwam hij weer boven.
"Appeltje," zei hij zacht... "WE ZIJN RIJK!" riep hij uit. Appeltaart sprong om zijn nek en gaf hem een zoen.
En ze leefden nog lang en gelukkig.


-Einde-



Moraal 2: De eerste moraal is leuk, maar een beetje hulp van magie kan nooit kwaad. ;)


1320 woorden
Totaal: 6231 + 1320 = 7551 woorden