Nieuws:

Welkom op het nieuwe locatie van het forum
Op dit moment wordt de .nl website doorgestuurd naar de .be website.

Hoofdmenu

Dixie - De Ketting

Gestart door Dixie, 16 januari 2009, 21:54:39

Vorige topic - Volgende topic

Dixie

De Ketting

Zoals elke kraal een plaats in de ketting heeft, hebben zij een plaats in de rij. Zoals elke kraal verbonden is met de draad en met de kralen die hem omsluiten, hebben zij een band met de persoon voor en na hen. Zoals elke kraal uniek is maar toch in de ketting past, zijn zij unieke wezens die toch bij elkaar zullen horen.

Dit is het verhaal van de ketting die geregen werd.

Dixie

1
In een rustig tempo schommelde de stoel heen en weer. Neuriënd hield ze in haar ene hand de draad, beide uiteindes geklemd tussen wijsvinger en duim. De andere hand zocht razendsnel door het bakje met kralen. Ooit had ze geprobeerd ze te sorteren op kleur, grootte en vorm, maar elke kraal had weer iets dat uniek was en geen van hen hoorde in een apart bakje gestopt te worden.
Op de achtergrond sloeg de klok drie keer. Als door een bij gestoken sprong ze op, waarna ze het bakje en de draad voorzichtig op tafel legde. Ze schuifelde naar het kastje in de zithoek, trok een laatje open en haalde er een enveloppe uit. Op de enveloppe schreef ze niets, hij was goed zoals hij was. Bovendien was het niet aan haar om iets aan de brief toe te voegen. Ze wist dat haar eerste kraal zo haar pad zou kruisen en na haar jas aangetrokken te hebben liep ze naar buiten.

Dixie

#2
Astrid
“En het is uiteraard weer práchtig weer vandaag, maar wat moet men anders verwachten deze week. Dit valt te wijten aan een hogedrukgebied boven…” “Houd je klep, man.” Zei Astrid chagrijnig terwijl ze verwoed aan de knop van haar autoradio draaide. Steeds geruis, hoe ver ze ook naar boven of naar onder scande, behalve op die melancholische zender die zelfs van een bejaarde koe nog iets prachtigs probeerde te maken. Terwijl ze af en toe een blik op de weg wierp mepte ze een aantal keer tegen de radio alsof ze hem een andere zender af wilde dwingen. Dit leek echter op niets uit te komen en na een laatste wanhopige stomp zette ze het ding maar af.

Met horten en stoten reed haar voorheen splinternieuw ogende Mercedes over het met bulten en gaten bezaaide zandweggetje. “En dan zeggen ze dat Nederland geen bergen heeft,” mompelde ze sarcastisch. Wat ze allemaal wel niet voor haar klanten over moest hebben. Als makelaar voor de klanten met een wat dikkere bankrekening, zoals ze het zelf altijd met een knipoog noemde, kwam ze wel vaker in de meer afgelegen gebieden, maar zo achteraf als nu was ze nog nooit geweest. Ze was verbaasd dat haar navigatiesysteem nog steeds dapper de weg bleef wijzen. Op het moment dat die gedachte door haar hoofd spookte begon een rood uitroepteken op het scherm te knipperen. “Keer om, keer om, keer om, keer om…” Riep de metalen stem constant. Astrid keek verbaasd om zich heen en zette haar auto stil. “Hoezo, keer om, trutding! Ik kan hier toch geen afslag gemist hebben.” Ze mepte een keer op het ding en rukte het uit zijn standaard. Ze bekeek de route die ze ingevoerd had. Dat was nog steeds dezelfde. Eksterstraat 24, een mooi landhuis met een indrukwekkende geschiedenis, herhaalde ze het gerepeteerde zinnetje in haar hoofd. “Keer om, keer om, keer om…” Bleef het navigatiesysteem zich herhalen. Astrid schudde ermee. Ze zuchtte. Als ze nu maar wat meer van techniek afwist kon ze dit misschien nog begrijpen. Misschien was ze in haar gevecht met de radio het huis wel voorbijgereden. Ze zette het apparaatje terug in de standaard en keerde haar auto op het smalle landweggetje. Ze draaide in, maakte een zo scherp mogelijke bocht, tot haar auto plots naar achteren kantelde. Astrid slaakte een hoge, scherpe gil en gaf gas, maar hoorde haar banden wegslippen. Ze gooide de deur open en wierp zich uit de auto, in de berm met het droge gras. Verbaasd keek ze om. Ja hoor, ze was in haar poging te keren met de auto in de sloot terechtgekomen. Woedend kneep ze haar handen tot vuisten en schopte ze tegen de auto. Kon het nog beter worden, vandaag? Op de achtergrond klonk haar navigatiesysteem. “Keer om, keer om….”

De zon brandde op haar rug. De klok op haar mobieltje gaf 14:49 weer. Ze was inmiddels al 50 minuten te laat voor haar afspraak op de Eksterstraat. Haar navigatiesysteem had ze in een waas van woede in de sloot gemikt omdat ze het irritante “keer om” niet gestopt kon krijgen. Ze wist dus ook niet hoe ver het lopen was naar het landhuis en wilde het risico om met een bezwete kop en kapotte panty voor haar welgestelde klanten te verschijnen niet lopen. Dan maar niet op komen dagen, had ze stug bedacht. Ze had nog geprobeerd om haar baas en de klanten te bellen, maar haar mobiel had geen bereik in dit belachelijke boerenland. Overal waar ze keek zag ze koeien en bomen. God, wat haatte ze koeien en bomen. Ze had hier nu precies één uur en vijf minuten op een auto of desnoods tractor zitten te wachten, maar die bleken in dit middeleeuws gat niet te bestaan. Ze stond op, pakte haar handtas uit de auto, sloot hem (je weet maar nooit met die boeren, dacht ze nog) en begon te lopen. Uit de richting waar ze vandaan gekomen was, want ze kon zich nog herinneren dat ze ongeveer twintig minuten voor de crash een huis gezien had. Als makelaar kon ze meteen een inschatting van de grootte, oudheid en waarde maken en dat was niet veel geweest. Grinnikend had ze nog aan haar collega John moeten denken, die dat soort huizen altijd voor putprijzen verkopen moest. Ze was redelijk blij met haar functie in het bedrijf, want zoals ze goed wist werden de duurste klanten niet aan iedereen toevertrouwd.

Na een klein kwartier gelopen te hebben besloot Astrid haar pumps uit te trekken. Haar voeten deden pijn en bovendien was het niet goed voor haar dure schoenen. Op haar panty slofte ze verder. Toen stopte ze weer. Een vreemd gevoel bekroop haar. Op de een of andere manier wist ze zeker dat ze hier rechtsaf moest. Een klein, kronkelend paadje liep tussen twee bomen door naar rechts. Had ze hier dan af moeten slaan, in de auto? Misschien was het navigatiesysteem daardoor als een gek “keer om” gaan roepen. Hoewel ze zich niet voor kon stellen dat een riante villa aan een weggetje als dit zou liggen, liep ze er toch maar heen. Als ze de keus had tussen nog een uur lopen en terechtkomen bij een boerenfamilie uit het jaar 1800, of uitkomen bij de villa die ze moest verkopen hoefde ze niet lang te denken. Na een tijdje gelopen te hebben begonnen er steeds meer bomen langs het pad te verschijnen. Ging ze hier nou een bos in? Ze kon zich niets over een bosrijke omgeving herinneren in de omschrijving van de villa. Maar haar gevoel trok haar naar het bos toe. Ze dacht even na en besloot toen dat ze beter door het bos kon lopen dan terug naar het begin van dit paadje. Toen ze een stap gezet had hoorde ze zachtjes de metalen stem van haar navigatiesysteem. “Astrid, Astrid, Astrid, Astrid..” Verschrikt keek ze om zich heen. Ook de weg achter haar was omgeven door bomen. “Astrid, Astrid, Astrid, Astrid!” De metalen stem werd steeds luider. Astrid twijfelde geen moment en begon te rennen. Maar hoe ze ook rende, de bomen bleven allemaal hetzelfde en de stem leek alleen maar dichterbij te komen. Gillend liet ze zich op de grond vallen, gestruikeld over een knipperend hoopje op de grond. Ze zag dat het haar navigatie was. Het scherm flikkerde op het ritme van het roepen van haar stem mee. “Astrid, Astrid..” klonk het zwak. Ze schopte het ding van zich af en keek om zich heen. Waar wás ze in godsnaam?! Met trillende handen greep ze naar haar mobieltje. 15:15, zag ze in het zwakke licht. Ze moest hier wegkomen voordat het donker werd. “Och kindje, ben je erg geschrokken?” Hoorde ze plots een stem achter zich. Ze draaide haar hoofd met een ruk om, maar daar was niemand te zien. “Dat was niet mijn bedoeling hoor.” Zei de oude, krakerige stem weer. “Niet iedereen krijgt de eer om de eerste kraal te zijn, weet je.” Twee handen op haar schouders. “Ga nu maar liggen, alles komt in orde.” Ze keek niet meer wie haar vasthad, haar lichaam voelde loom aan en als een klein kind in de armen van zijn moeder, viel ze op het donkere bospad in slaap.

Dixie

#3
Versuft keek Astrid om zich heen. Op de achtergrond hoorde ze een vaag gepiep. De ruimte om haar was steriel wit, witter zelfs dan de blouses die ze meestal droeg. Lag ze in een ziekenhuisbed? Ze probeerde zichzelf overeind te duwen, maar een steek in haar rug weerhield haar daarvan. Voorzichtig keek ze links van zich. Op een tafeltje naast haar bed stond een bos tulpen, duidelijk uit een supermarkt, maar toch, het gebaar waardeerde ze, een kaart met in grote letters ‘beterschap’, een kleine teddybeer en… haar telefoon. Ze probeerde haar hand op te tillen om het ding te pakken, maar dat was zo vermoeiend dat ze het na vijf pogingen met een diepe zucht opgaf. Toen besefte ze wat er gebeurd was. Een akelig gevoel sloop bij haar naar binnen. Die vreemde vrouw, en het bospad, en haar navigatiesysteem! Schichtig keek ze om zich heen, maar het bos was verdwenen en dit leek verdacht veel op het ziekenhuis in het dorp waar ze woonde. Met een verwonderd gevoel probeerde ze zich te bedenken hoe ze hier terecht was gekomen, net toen een zuster de zaal binnengelopen kwam. Ze wilde Astrid’s bed voorbij lopen, maar Astrid greep haar kans. “Juffrouw, wat doe ik hier in godsnaam?” De zuster keek verbaasd opzij en kwam snel naar haar toegesneld. Ze drukte een knop in, voelde Astrid’s voorhoofd, kneep in haar pols en begon meteen allemaal apparaatjes te controleren. Een dokter kwam de zaal ingelopen en keek al even verwonderd. De zuster begon tegen de dokter te praten. “…. Kwam net bij… weet niet… is… de… pols… zuurstof…” Langzaam zakte Astrid weer weg.

Toen ze weer wakker werd was het donker in de zaal. Het gestage gepiep op de achtergrond irriteerde haar om de een of andere reden. Ze had totaal geen notie van hoe laat het was, maar realiseerde zich met een vaag gevoel dat ze de afspraak op de Eksterstraat gemist had. Ze hoorde een deur opengaan in de zaal maar kon haar hoofd niet ver genoeg draaien om te zien wie er binnenkwam. Ervan uitgaande dat het een zuster was, begon ze meteen te praten. “Hallo, ik weet nog steeds niet wat ik hier doe. En hoe láát is het in godsnaam?!” Een krakerig gegiechel klonk van achter het gordijn. “Kind toch, als je zo blijft liggen krijg ik de ketting nooit af.” Astrid’s hart sloeg een slag over toen ze de stem van het bospad onmiddellijk herkende. “Nu, het is wel tijd om uit dit bed te komen. Wie rijdt er dan ook met haar auto de sloot in? De volgende kraal laat ook zo lang op zich wachten...  Het zijn altijd al eigenwijsjes geweest, die blauwen.” Astrid’s hart bonsde in haar keel, haar adem ging sneller dan ooit tevoren. Het gordijn dat om haar bed gespannen stond schoof langzaam opzij, maar niemand was te zien. Plots knipte de lamp in de kamer aan en renden zusters de zaal in. Met grote ogen keek Astrid de zusters aan, die meteen begonnen met het opnemen van de hartslag. “Dit heb ik nog nooit gezien, het lijkt wel alsof ze de marathon gerend heeft…” Zei een blond meisje tegen haar collega-zuster. “Ze lijkt verder kerngezond.” Astrid probeerde overeind te gaan zitten en zat na nog geen seconde rechtop in haar bed. “Wat gebeurt hier?!” Riep ze verontwaardigd. De blonde zuster keek eerst naar haar collega, en zei toen voorzichtig: “je bent bijna zeven weken weg geweest.” Astrid knipperde verbaasd met haar ogen. Zeven weken? De zuster begon uit te leggen wat er gebeurd was, dat ze met een auto de sloot ingereden was, dat ze haar naast de auto gevonden hadden met haar navigatiesysteem en een enveloppe tegen haar borst geklemd, nadat een voorbijganger de hulpdiensten gebeld had… Het drong allemaal niet tot Astrid door. Onder het babbelen van de zuster was haar blik afgedwaald naar het kastje naast haar bed. Ze trok het bovenste laatje open, liet alle beterschapwensen onaangeraakt staan en was alleen maar benieuwd naar de inhoud van de la. De zuster was opgehouden met praten en keek verbaasd naar Astrid, die haar blik fixeerde op het laatje. Haar hand taste de bodem van het laatje af en voelde na een tijdje de scherpe randjes van een enveloppe. Ze pakte hem vast en begon hem te openen. Niets. Ze bekeek de voorkant nieuwsgierig, weer niets. “Weet u wie deze in dit kastje gestopt heeft?” De zuster keek verbaasd naar de enveloppe. “Maar mevrouw, die had u bij, toen u hier binnenkwam. Uw oma stond erop dat de brief in dat laatje terechtkwam.” Astrid keek fronsend naar de zuster. “Ach, doe niet zo stom, kind. Mijn oma is al zeven jaar dood.” Een akelig gevoel bekroop haar. Inderdaad, haar oma was al zeven jaar dood…

Twee weken later was Astrid weer hard aan het werk. Haar baas was alleen maar bezorgd geweest, wilde dat ze nog een maandje rust nam (wat een idee!) en had bovendien al haar klanten tijdelijk aan John doorgespeeld (belachelijk). Die liep nu met een air van hier tot Sjanghai door haar kantoor te banjeren, en had beteuterd gekeken toen Astrid meteen de dag na haar ontslag uit het ziekenhuis alweer op het werk was. Ze had de metro moeten nemen en kreeg de kriebels van al die vieze, zwetende mensen die als sardientjes op elkaar gedrukt stonden. Gelukkig had de verzekering niet moeilijk gedaan over het vergoeden van de schade, het was immers een ongeluk, en hoefde ze niet langer dan drie dagen met die ondergrondse koekdoos te reizen. Ze stond geen moment stil bij de vrouw die haar eerst zoveel angst bezorgd had en was alleen maar bezig met de bonussen die ze kon halen door het verkopen van zoveel mogelijk dure huizen. Haar baas was zoals gewoonlijk trots op haar en alles liep weer op rolletjes. Op een dag, na een succesvolle verkoop en een diner met haar baas, zat Astrid tevreden in haar auto. Ze zou nog even langs de supermarkt rijden en daarna lekker met een wijntje op de bank ploffen. Dat had ze wel verdiend, dacht ze met een trots gevoel. Wat was ze toch goed, niet iedereen kon immers een villa verkopen in deze moeilijke tijden. Het was dan ook wel een prachtig huis, maar toch. Eenmaal in de supermarkt slofte ze langs de schappen. Vaag bekeek ze de potjes met boontjes, worteltjes en erwten. Wat deed ze hier eigenlijk? Vroeg ze zich af. Ze had net een diner op, ze had toch niets nodig? Wat deed ze dan hier? Verbaasd keek ze om zich heen. En wat deed ze in de gang met de luiers? Een winkelhulp keek haar vreemd aan. Ze besefte dat het er raar uit moest zien en glimlachte verontschuldigend. Ze keek naar de jongen. Buitenlands uiterlijk, ongeveer zestien jaar, Piercing door zijn oor… Ja hoor, tuig. Meteen verdween de glimlach van haar gezicht. Oh, wat haatte ze hangjongeren met hun eeuwige rotzooi en harde muziek. Verwaand liep ze door. Toen ze aan het eind van het gangpad met de vijfhonderd soorten luiers was voelde ze een hand op haar arm. Een schok ging door haar heen. Ze draaide zich om en keek in het gezicht van de winkelhulp. ‘Guy’, las ze op zijn plaatje. Wat een belachelijke naam zeg, guy. Noem je kind dan ‘kerel’ of zo. “U liet iets vallen, mevrouw.” Zei de jongen met een heldere stem. In zijn hand hield hij de enveloppe. Roerloos staarde Astrid er een aantal seconden naar. Ze had de afgelopen weken nauwelijks meer aan het stuk papier gedacht en naar ze wist lag het nog steeds thuis op een kastje. Wat deed dat ding dan hier? Ze keek naar het gezicht van de jongen, duidelijk ongeduldig, en toen weer naar de brief. Wat vreemd, zeg. “Oh, ja, dank je.” Zei ze haastig. Ze pakte de enveloppe aan en liep snel de winkel uit. De hele weg naar huis wierp ze steeds een blik op de enveloppe die op de passagiersstoel lag.
Thuis aangekomen kon ze zich er niet toe brengen om rustig met een glas wijn op de bank te zitten. Ze stond steeds op, liep naar de tafel, pakte de enveloppe een keer op en liep weer terug. Wat was het toch met dat ding? Astrid geloofde niet in magie, sprookjes of aliens, maar dit kwam toch wel akelig dicht in de buurt. Wat was er nou zo vreemd aan die hele enveloppe? Gewoon een stuk wit papier waar je iets in kon stoppen, meer niet. Na twee uur rusteloos door haar huis dralen pakte ze een pen en ging aan de tafel zitten, de enveloppe voor haar neus. Ze kauwde op het uiteinde van de pen, dacht aan de allermooiste uitspraken van Plato, Homerus, de Paus, zelfs haar moeder, maar vond steeds niets om op te schrijven. Waarom ze daar een drang naar had wist ze ook niet, maar ze had toch niets beters te doen en misschien was die enveloppe wat minder raar als er een stukje van haarzelf in zat. Ze nipte van haar wijn en pakte toen de pen resoluut vast. Haar pen kriebelde langzaam een aantal woorden op het papier. Ze las wat ze opgeschreven had, grinnikte, en ging toen op de bank zitten. Veel beter, dacht ze bij zichzelf toen ze tevreden naar een domme televisiequiz zapte.

De zondag erna besloot Astrid een stukje te gaan joggen. Dat deed ze heel haar leven al. Ze was er echter een jaar geleden mee gestopt omdat ze de energie na een week hard werken niet meer op kon brengen, maar die morgen stond ze op met het een behoefte om weer eens een stukje te rennen. Het was nog steeds mooi weer en ze voelde zich fitter dan ze zich in drie jaar gevoeld had. De hele dag al liep ze te zingen en toen het een beetje begon te schemeren stond ze klaar om te vertrekken. Toen ze haar sleutels zocht viel haar blik op de enveloppe. De zin die daar op stond maakte haar opnieuw aan het lachen. Ze pakte hem op. “Jij kan ook wel een frisse neus gebruiken,” zei ze, terwijl ze hem in haar binnenzak stopte. Ze stapte de deur uit en jogde richting het park. Het was doodstil op straat, niet ongewoon voor een zondagavond. Het park zag er bijzonder romantisch uit in de schemering. Ze jogde op het fietspad door het park heen en hoorde in de verte de harde beat van tuigmuziek. “Verdomme!” Mompelde ze. Ze haatte tuig. Ze verpestten het park en maakten altijd lawaai op het moment dat je het nét niet kon gebruiken. Toch jogde ze door. Toen ze de bocht omging zag ze het groepje hangjongeren zitten. Allemaal met een buitenlands uiterlijk. Hoe kan het ook anders, dacht Astrid chagrijnig. Ze jogde ze voorbij en wierp een boze blik op het groepje. Toen remde ze af. Op het bankje zat Guy, omgeven door zijn vrienden. “Guy!” Riep ze. Meteen nadat ze dat deed kreeg ze spijt. Kom op zeg, ze kénde de knul niet eens! Ze had hem een keer in de supermarkt gezien. Guy keek verbaasd op. Zijn vrienden begonnen te joelen. Astrid rolde met haar ogen en wilde verder joggen. Wat was ze toch een koe. “Mevrouw, wacht even!” Ze remde weer af en zag dat Guy naar haar toe kwam lopen. “Ja, sorry dat ik je riep, maar ik hoef echt niets van je hoor.” Zei ze verwaand. Ze wilde weer verder lopen maar Guy versperde haar het pad. “Ik ken u.” Zei hij. Astrid keek hem verbaasd aan. “Nee hoor, je kent me niet. Waarom zou ik jou nou weer kennen? Nou, ga aan de kant, knul.” “U lag in het bed naast dat van mijn moeder, in het ziekenhuis.” Astrid stopte. “Oh,” was het enige dat ze uit kon brengen. Wat deed de moeder van dat kind nu weer in het ziekenhuis? “Ik weet niet of u het erg vindt, maar ik heb uw bloemen steeds nieuw water gegeven. Ze zagen er zo slap uit en…” Hij leek even te twijfelen over wat hij ging zeggen, “nou ja, het leek er zeg maar niet op dat iemand anders het zou doen.” Haar blik gleed naar beneden. Beschaamd keek ze naar de grond. “Oh, nou. Nee, dat is niet erg hoor. Bedankt.” Zei ze glimlachend. Ze keek Guy nu recht aan. Haar ogen boorden in de zijne. Puur, helder, hemels blauw, erg ongewoon voor een buitenlandse jongen. Haar mond viel open en voor een paar seconden stond ze roerloos stil. Het zijn altijd al eigenwijsjes geweest, die blauwen. “De blauwe! Je bent de blauwe.” Guy keek haar een moment raar aan, maar zei toen, “ik wil de enveloppe.” Astrid aarzelde geen moment en greep de enveloppe uit de binnenzak van haar trainingsjack. Ze gaf de enveloppe aan hem, raakte even zijn schouder aan en na een bemoedigende glimlach rende ze naar huis. Eenmaal thuis zat ze met een verdwaasd gevoel op de bank. Waarom had ze de enveloppe aan hem gegeven, waarom had ze hem de blauwe genoemd? Nog beter, waarom had hij niet raar gereageerd, waarom had hij de enveloppe gewild? Ze rilde. Ze had een sterke behoefte aan wijn en liep haastig naar de keuken. Op de keukentafel lag een juwelendoosje. Verbaasd pakte ze het op. Misschien een cadeautje van haar baas? Ze klapte het open. In het zachte, zwarte fluweel ruste een blauwe kraal. Ze pakte hem eruit en hield hem in haar handpalm, bewonderde hem. “Guy,” fluisterde ze zachtjes.