In de verte zag hij dan eindelijk hun bestemming liggen. Hoeveel nachten waren ze nu al onderweg? Hij wist het niet - de tel was hij al dagen geleden kwijtgeraakt. De stekende pijn in zijn been was naarmate hun reis vorderde steeds erger geworden en hij hoopte dat er in het dorp iemand zou zijn die het kon genezen. De afgelopen week waren ze gedwongen een aantal keer per dag te stoppen, enkel om zijn verbanden te verschonen. Ook nu voelde hij het bloed aan zijn been plakken, nat en warm. Als het aan [...] had gelegen was hij vervoerd op de wagen, iets waartegen hij hevig had geprotesteerd. Hij was zich er terdege van bewust dat het hen ernstig zou afremmen en uiteindelijk was dat dan ook het enige wat de rest ervan kon weerhouden hem niet eenvoudig weg vast te binden. Tijd was kostbaar en ze waren niet rijk. In tegendeel, elke dag leek korter dan de voorgaande en dat was goed voelbaar aan de stijgende spanning. Wat als ze niet op tijd waren?
In de verte zag hij dan eindelijk hun bestemming liggen. Hoeveel nachten waren ze nu al onderweg? Hij wist het niet - de tel was hij al dagen geleden kwijtgeraakt. De stekende pijn in zijn been was naarmate hun reis vorderde steeds erger geworden en hij hoopte dat er in het dorp iemand zou zijn die het kon genezen. De afgelopen week waren ze gedwongen een aantal keer per dag te stoppen, enkel om zijn verbanden te verschonen. Ook nu voelde hij het bloed aan zijn been plakken, nat en warm. Als het aan Vrouwe Lavajé had gelegen was hij vervoerd op de wagen, iets waartegen hij hevig had geprotesteerd. Hij was zich er terdege van bewust dat het hen ernstig zou afremmen en uiteindelijk was dat dan ook het enige wat de rest ervan kon weerhouden hem niet eenvoudig weg vast te binden. Tijd was kostbaar en ze waren niet rijk. In tegendeel, elke dag leek korter dan de voorgaande en dat was goed voelbaar aan de stijgende spanning. Wat als ze niet op tijd waren?
Wie zich in het verre noorden zou wagen, zou als eerste de enorme toren opvallen die in het midden als een imposant monster boven alles uittorende. Alleen de noordelingen wisten echter van het bestaan af, gezien de zuidelijke landen door de dikke mist die boven de bergketen hing de toren nooit te zien zouden krijgen en er maar weinig reizigers waren die na hun vertrek naar het noorden nog terugkeerden.
De toren keek uit over een dor landschap, met hier en daar een klein naaldbosje, maar voor de rest alleen maar droog zand met enkele rotsen. Het enige water dat in het hele noorden te vinden was, was de kleine ijszee die ooit deel uitgemaakt had van een van de belangrijkste handelsroutes.
De ijszee was echter al lang verlaten door de aanwezigheid van de Sirenen uit de oude mythologie. De sirenen waren mythologische wezens die hun schoonheid en verleidelijke gezang gebruikten om reizigers en handelaars van hun boot de dood in te lokken. Nadat de ijszee kleiner begon te worden en verlaten werd door de handelaars begonnen de sirenen hun tactiek te veranderen. In plaats van het onmiddellijk vermoorden van de reizigers, plantten zij zich eerst met hen voort. Dit zorgde voor het ontstaan van een nieuw ras: de Llaminen.
Llaminen hadden als groot voordeel dat zij zichzelf voor konden planten en dat ze ook konden overleven zonder water. In de loop der jaren hebben ze zich met de draken in het noorden verzoend. Nu dienen de Llamine-vrouwen de draken en leiden zij reizigers die zich in het noorden durven te wagen de dood in. Mannen in het volk zijn er enkel en alleen voor de voortplanting en voor het verzorgen van de vrouwen.
Na een tijdje was het ras zo gegroeid dat er behoefte kwam aan een bestuur. Dat werd ingesteld in een raad van vijf vrouwen. Ieder van de vijf vrouwen, Hemiden genoemd, moest ten minste 200 jaar in dienst van de draken geweest zijn en ten minste 11 vrouwelijke kinderen voortgebracht hebben. Daarnaast moest een van de draken haar voordragen als raadslid en moest ze een serie tests succesvol afgelegd hebben. Bij de beëdiging als Hemide ontvingen de Hemiden van de draken, die over magie bezaten, een gave. Dit waren er altijd vijf: de Aanval, de Genezing, de Vrede, het Vertrouwen en het Visioen.
De huidige raad van de Hemiden bestond uit vijf verschillende vrouwen, die zoals elke Hemide een voornaam, karakternaam en de titel ‘Hemide’ kregen. Leyliva Hemide de Oudste was een oude, wijze vrouw die zoals elke Llamine ondanks haar leeftijd haar schoonheid nooit verloren had. De lachrimpeltjes in haar mondhoeken fleurden haar gelaat op en haar witgrijze krullen gaven haar een fee-achtige uitstraling. Leyliva was 250 jaar geleden gezegend met de gave van de Vrede, iets wat perfect was in haar rol als oudste.
Pignonne Hemide de Onschuldige had de uitstraling van een teer, puur engeltje. Haar grote blauwe ogen en blonde, sluike haar deden keer op keer elke man op zijn knieën vallen en gehoorzamen aan al haar wensen. Haar karakter sprak echter elk aspect van haar uiterlijk tegen. Ze was een valse, sluwe vrouw die haar uitstraling en vrouwelijke lichaam maar al te graag wilde gebruiken voor slechte doeleinden. Pignonne was bij haar beëdiging gezegend met de gave van de Genezing.
Dan was er Hecate Hemide de Duistere. Haar donkergrijze ogen en ravenzwarte haar deden haar lijken op de godin van de doden waar ze naar vernoemd was. Haar karakter was een groot mysterie voor iedereen, aangezien ze maar zelden sprak. Haar woorden waren echter altijd weloverwogen en loze opmerkingen kwamen niet in haar straatje voor. Hecate kon met haar mysterieuze uiterlijk de gave van het Vertrouwen goed gebruiken, wat ervoor zorgde dat reizigers haar om onverklaarbare redenen liever wél dan niét vertrouwden.
Amendix Hemide de Felle was, zoals haar naam al zei, een lichtgeraakte vrouw met vuurrood haar en felgroene ogen. Ze leek in brand te staan en nam alles liever persoonlijk dan algemeen op. Haar felle kant en lust voor actie en gevaar werden echter in toom gehouden door een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Hoewel het risico bekend was, werd bij het overlijden van haar voorgangster toch besloten dat Amendix de Aanval zou erven.
Erisòre Hemide de Jongste had bruin haar en bruine ogen. Haar vernoeming naar Eris, de twistgodin, was niet voor niets. Erisòre kon moeiteloos mensen inschatten en ze zo op elkaar inspelen. Haar slinkse manier van denken en grote mensenkennis maakten haar een aanwinst voor de Hemiden. Daarnaast kreeg zij de gave van het Visioen, iets wat in de raad van Hemiden onmisbaar was en bij Erisòre op zijn plek was.
Erisòre opende langzaam haar ogen. Er was enkel oogwit te zien, maar na een tijdje keerden ook haar bruine irissen weer op hun plaats terug. Een vals glimlachje speelde rond haar lippen. “Wat, wat zag je?” Drong Amendix aan. Erisòre’s ogen vernauwden zich. “Geduld, zus, je lijkt wel een peuter.” Amendix sprong op en begon met een woedende stem allerlei woorden die niet voor herhaling vatbaar zijn te sissen, maar werd onmiddellijk weer in haar stoel getrokken door Leyliva. “Amendix, alsjeblieft. En Erisòre, ondanks je gave, vergeet je plaats als jongste niet.” Erisòre perste haar lippen op elkaar en probeerde de triomfantelijke blik van Amendix te negeren. “Nu, vertel ons wat je zag.” Leyliva boog ietsje voorover, haar witgrijze krullen bewogen mee. Hoewel het gezicht van Leyliva, net als bij alle andere Llaminen, altijd verleidelijk stond, was duidelijk te zien dat ook zij nieuwsgierig was.
Voordat Erisòre echter haar mond kon openen om haar visioen met de andere Hemiden te delen klonk een enorme schok. Niemand aan de puntige tafel leek op te schrikken toen een enorme draak neerstreek. Leyliva stond op en verwelkomde de onverwachte gast door op een knie voor hem te gaan zitten en haar hoofd te buigen. De andere vier Hemiden gingen op beide knieën op de grond zitten en legden hun hoofd op de grond voor hen. De draak blies door zijn neusgaten zijn adem uit en legde toen een reusachtige voorpoot op Leyliva’s hoofd. Die stond als in trance op, draaide zich om en begon met een zware stem te spreken. De draak volgde alles nauwgezet met zijn ogen.
“Sta op, Erisòre, de jongste. Amendix, de felle. Hecate, de duistere. Pignonne, de onschuldige.” Een voor een stonden de Hemiden op. Pignonne met haar engelenhoofdje boog langzaam haar hoofd. “Heer …,” de woorden die toen volgden zijn enkel voor Hemiden soepel uitspreekbaar. Voor buitenstaanders stond de draak bekend als Zwarte Hoorn. “Wat brengt ons in de verlegenheid van uw indrukwekkende gezelschap te mogen genieten?” Amendix snoof even en keek de andere kant op. Het was algemeen bekend dat ze walgde van het nep-zoete gedoe van Pignonne, hoewel de begroeting die zij juist gemaakt had de gebruikelijke was. Leyliva hief haar arm en wees onhandig naar Erisòre. “Jongste, je hebt juist een visioen gekregen. Vertel me wat je zag.” Erisòre zette een stap naar voren en boog kort. “Ja, heer Zwarte Hoorn, gun mij het plezier u te vertellen wat ik zag. De heer Bajar en vrouwe Lavajé uit het land Lagnar en nog een andere reisgenoot reisden naar de stad Beridor. De heer Bajar’s been is gewond, maar hij reist door. Hij kan echter niet verder dan Beridor en zal daar genezing zoeken. Geld hebben ze bijna niet.” Daarna zweeg Erisòre. Haar gezicht vertrok bijna niet, maar duidelijk was dat ze nadacht. “De heer Bajar maakt zich grote zorgen over de tijd. Ja, beslist de tijd. Er zal iets zijn dat niet lang kan wachten.”
Amendix wreef in haar handen en een grote, maar toch verleidelijke grijns gleed over haar gezicht. “Ah, goed nieuws, goed nieuws, zusjes! En ehm, Heer, goed nieuws, Heer.” Pignonne keek een beetje verongelijkt naar haar felle zus. “Amendix, wat bedoel je, goed nieuws? Wat hebben we in hemelsnaam aan een gewonde man?” Vroeg ze, met grote ogen. “Jij ook altijd, met je zinloze visioenen, dom wicht!” Zei ze toen, plots fel en met geen spoortje van het onschuldige in haar gelaat te bekennen. Amendix legde een hand op Pignonne’s schouder. “Rustig, zus. Weten jullie dan niet hoe onze verse gevangene heet? Het wicht dat haar lijfwacht natuurlijk niet vermoord kan hebben?” Hecate draaide haar hoofd naar Amendix. “Aveja. Aveja Lavajé.” Amendix grijns werd zo mogelijk nog breder. “Juist ja, en wat vertelt ons dat?” Erisòre begon ook langzaam te glimlachen. “Geniaal. Buitengewoon uitgekookt. Natuurlijk zou de ‘nobele’ vrouwe Lavajé haar dochter niet in het gure noorden zonder kussentjes onder haar koninklijke billetjes in een gevangenis laten zitten. Ze zullen hierheen komen.”
De draak hief Leyliva’s handen en gebood een stilte. De zware stem klonk weer uit Leyliva’s mond. “Dit is goed nieuws, beste Hemiden. Beter nieuws dan in tijden. Jullie weten hoe gespannen de relatie tussen het Noorden en het land Lagnar is. Ik weet niet of we de middelen hebben om een oorlog met Lagnar en al zijn bondgenoten te kunnen overleven. Vrouwe Lavajé is in tactisch opzicht niet veel waard, in tegenstelling tot de heer Bajar. Toch heeft zij wel waarde. Ze schijnt het fundament van de beschaving in Lagnar te zijn. We moeten ze uit hun hol krijgen. De grensgebieden zijn ideaal om ons van hen te ontdoen. Het Noorden mogen ze niet in, ik wil geen hereniging tussen de Vrouwe en het wicht, en in Lagnar zijn ze ongrijpbaar.” Pignonne keek onbegrijpend naar de enorme draak. “Heer, waar doelt u op, heer?” “Stilte!” Brulde Leyliva met een imposante stem. “Laat me dan ook uitspreken, Onschuldige. Een van de Hemiden zal met hen meereizen en ervoor zorgen dat zij na het bereiken van de grensgebieden nooit meer een ander gebied te zien zullen krijgen.” Amendix wees onmiddellijk naar Hecate. “Laat Hecate meegaan, heer! Zij leidt tenslotte volgens de mythologie al jaren reizigers de dood in.” Hecate vernauwde haar ogen. “Dom wicht. Je weet dat ik slechts vernoemd ben naar de godin. Daarnaast doen wij Llamiden allemaal niets anders dan dat.” “Dom wicht?! Ik?!” “Zusters, stilte,” zei plots de zachte stem van Leyliva. Van de draak was niets meer te bekennen. “Dit is overduidelijk een beslissing die we niet in een nacht kunnen maken. Eerst laten we het wicht een brief sturen naar vrouwe Lavajé. Laat hen aan hun reis beginnen. Daarna zal een van ons vertrekken om hen te vergezellen.” De spanning was duidelijk voelbaar in de hoge toren. Elk van de Hemiden had nog nooit het Noorden verlaten en gunde het zichzelf dan ook meer dan elk ander om er te blijven….
De galei kwam Harmat binnengezeild, op het eerste zicht zou je niet denken dat dit een speciaal schip was, er kwamen zoveel galeien in de haven. Maar bij nader onderzoek kon je de banier van de Admiraal van de Koloniën aan de mast zien wapperen, waardoor je wist dat het over het vlaggenschip van de Koloniale marine ging, De Draak. Wie nog nader keek zag ook nog de banier van de Heer der Koloniën, nog boven die van de Admiraal, Quinten Bajar was terug in het Thuisland.
De expertise van de marinecrews was altijd al een prachtig zicht om te aanschouwen, maar de Koloniale marine werd zo weinig in de wateren van het Thuisland waargenomen dat er al meteen een toeloop kwam aan de kade om het schip te zien aanmeren. Als Admiraal kon heer Tómas, een elf, het gebod dat schepen naar de kade moesten gesleept worden negeren. Hierdoor werd de menigte op de kade getrakteerd op een prachtdemonstratie van dit vakmanschap. Ze konden zien dat het schip op het juiste moment in de wind draaide, zodat het net aan de kade zijn snelheid kwijt was. Meteen werd door matrozen De Draak aan de kade vastgelegd en werd de loopplank uitgelegd. Admiraal Tómas ging naar het kantoor van de havenmeester om zijn schip te laten bevoorraden, zodat hij zo snel mogelijk terug kon uitvaren.
Quinten Bajar ondertussen ging op weg naar de Ambtswoning van de Tónir (dit is de verkozen leider van de elfen die samen met de dwergkoning en de mensenkoning het land regeert), het gebouw dat al zijn hele leven (en dat van zijn vader en grootvader) in handen was van de Vrouwe Atna Lavajé (eigenlijk zelfs nog langer, aangezien Lavajé al meer dan 300 jaar aan de macht was en mensen nu eenmaal niet zo'n lange levens hebben).
Quinten was van plan om na een paar dagen zich te paard naar het landgoed van zijn oudere broer te begeven, zijn vader had dit pas overgedragen aan zijn oudste zoon. Maar hoe kon hij ook weten wat er allemaal nog ging gebeuren?
Toen hij Atna's woning binnen kwam, had hij meteen door dat het niet helemaal goed zat. Normaal was Atna altijd blij als ze weer eens mensen (of elfen of dwergen natuurlijk) kon begroeten als gewoon Atna en niet als de Tónir, maar vandaag was het anders. Quinten Bajar had zijn mond nog niet kunnen openen om te vragen wat er aan de hand was toen Atna zei: "Ik heb je hulp nodig." Waarna zei een brief aan Quinten liet zien:
Moeder
Ik ga dit kort moeten houden, want ik kreeg maar een paar minuten om dit neer te pennen. Ze hebben mij valselijk beschuldigd van de moord op Luitenant Marnix, de militair die met mij mee was gegaan als lijfwacht.
Aveja
"Ik heb een metgezel nodig Quinten, een metgezel om met mij mee naar het Noorden te gaan, ik ga mijn dochter bevrijden, ik smeek je om met mij mee te gaan."
Quinten moest niet lang nadenken: "Al is het het laatste dat ik doe, ik zal helpen om je dochter te redden. Ik zou het sowieso doen voor de vele dingen die jij altijd voor mij hebt gedaan, maar vooral in naam van onze vriendschap."
Totaal aantal woorden: 2468
Het eerste deel van de tocht van Atna en Quinten ging zonder problemen, ze waren dan ook nog binnen de grenzen van hun eigen land, toen kwam echter het moment dat ze de grens over moesten. Er was het feit dat een groot deel van de onderofficieren hier had gestreden onder Quinten's bevel en dat als hij hun stilzwijgen zou vragen zij dit wel zouden aanvaarden.
Zo wisten enkele soldaten hen ongemerkt over de grenspassen te krijgen. Ze moesten echter proberen aan een gids te geraken, want anders was hun toch al bij voorbaat tot falen gedoemd. Quinten wist nog wel een stadje waar ze waarschijnlijk aan een gids zouden geraken. De bestuurders van dit stadje, Fördavad, werden weliswaar door Lagnar omgekocht om Lagnarianen met rust te laten, maar toch waren ze niet echt betrouwbaar. Vooral niet aangezien de bestuurders allemaal halfmensen waren, sommigen waren halforcs, er waren halftrollen en zelfs een halfvampier. Het feit dat ze zelf halfmensen waren en toch halfmensen vervolgden was al een duidelijk teken van hun onbetrouwbaarheid.
Atna trok dus een lange mantel met een kap aan (dit soort dracht was redelijk normaal in deze streken) om haar puntoren te verbergen, Quinten Bajar zelf had gewoon al enkele dagen zijn baard niet geschoren en zijn haar los laten hangen. Aangezien bijna niemand hem ooit met een baard had gezien en hij anders zijn haar altijd in een staartje droeg, en hij nogal versleten kleding aanhad, nam men hem bij de poorten aan voor een doodgewone huurling.
Bij één van de louche herbergjes in de stad namen zij een kamer, het plan was om de volgende ochtend vroeg op te staan en een gids te zoeken. De volgende ochtend, zagen ze plots in een steegje een halfoger die door een menigte werd gestenigd. Quinten probeerde haar nog tegen te houden, maar toen hij merkte dat Atna niet anders kon dan ingrijpen, kwam hij zelf mee. De menigte vluchtte al snel weg, maar terwijl ze met de halfoger probeerden weg te vluchten werden ze tegengehouden door een bende orcs onder leiding van "Hogeheer"Glork (een halforc). Deze halforc scheen eerst tevreden met een omkoopsom om Quinten en Atna te laten vertrekken, de halfoger wilde hij sowieso niet laten gaan, maar toen merkte hij de geur van Atna Lavajé op (ook zij had zich niet veel gewassen waardoor haar geur eerst niet opviel). Nu hij doorhad dat zij een elf was, besloot hij haar ook op te sluiten.
Omdat Quinten nu eenmaal geen halfmens en geen elf was, en hij tegen de menigte had gedemonstreerd dat hij zeer goed menigtes uiteen kon jagen (een bloeddorstige menigte krijgt namelijk niet iedereen uit elkaar en hij geloofde niet dat Lavajé, daar mee voor verantwoordelijk was), besloot Glork hem een baan aan te bieden in zijn knokploeg, meer bepaald als een kapitein.
Quinten kon dit aanbod natuurlijk niet aannemen, waarna de "lieflijke" grijns (voorzover orcs lieflijk kunnen grijnzen) in een chagrijnige streep veranderde. Glork riep onmiddellijk wat andere halforcen bij zich, en hoewel ze het wel zeker probeerden, konden de twee niet ontsnappen uit de ijzeren greep van hun bewakers.
Over de uitgestrekte velden van het Noordelijke land liep een in een mantel gewikkelde figuur. De in sandaaltjes gestoken voeten maakten snelle en regelmatige passen, en hoewel er hier en daar een draak overvloog leek geen van hen de figuur te willen storen. Iets wat, gezien de aard van de Noordelijke draken, redelijk ongewoon was. De draken uit het Hoge Noorden zagen voorbijkomende reizigers als een gevangene of zelfs speeltje, en de draken uit het Lage Noorden hielden hen nog wel eens aan om ze te waarschuwen voor wat er verder op hen zou wachten, of om simpelweg een praatje te maken. Maar bij deze reiziger leek niemand er zelfs ook maar aan te denken om dichtbij te komen.
Ondertussen hadden Atna en Quinten hun intrek genomen in een vochtige, stinkende cel in Fördavad. Naast hen hing de halfoger die ze hadden proberen te redden van de menigte lusteloos in zijn boeien. Zijn hele lichaam was gehavend, en boven zijn hoofd hing een emmer met zout water, waaruit elke keer een druppeltje in zijn wonden viel. "Quinten, de oger..." Mompelde Atna. Quinten had de gehele tijd heen en weer gelopen, met zijn handen gevouwen op zijn rug, maar hield nu stil en keek naar hun buurman. "Barbaren," zei hij met een zachte, maar woedende stem, waarna hij opnieuw begon te lopen.
Atna bekeek de halfoger. Zijn borst ging langzaam op en neer. Overal over zijn lichaam liepen rode striemen en kneuzingen maakten zijn gebruinde huid grauwig. Elke keer als een druppel op zijn borst neerkwam, en langzaam een van de wonden inliep, vertrok zijn mond eventjes van pijn.
"Ik weet zeker dat al die verwondingen niet door de menigte komen, Quinten. We moeten hier weg voordat wij dezelfde martelingen moeten ondergaan." Quinten knikte. "Ik weet het, Atna, maar hoe. Deze tralies zijn van een voor ons onbekende stof gemaakt, ik zou niet weten hoe we ze kunnen buigen. Tenzij..." Met een veelbetekenende blik in zijn ogen keek Quinten Atna aan. Na een tijdje leek ze te beseffen waarop Quinten doelde. Ze zuchtte eventjes. "Dat kan ik niet. Dat mág niet. Die jaren van training om het te onderdrukken zou in enkele momenten ongedaan kunnen zijn." "Atna, het is de enige weg naar buiten. Toe, genoeg om de tralies zwak te maken, om ze te buigen." Atna leek niet overtuigd te zijn. "Het kan ook anders. De bewakers hebben sleutels, ik zou ze mijn identiteit kunnen laten zien, ze zullen moeten gehoorzamen. Voor een stadje als dit zou een oorlog met ons leger fataal worden." Quinten schudde zijn hoofd. "Kom nou, Atna, dat zou een burgeroorlog kunnen ontketenen! Gebruik je verstand toch en zet je gevoel voor eens opzij, je lijkt wel een..." Voordat Quinten zijn zin af kon maken klonk er een enorme brul uit de cel naast hen. De emmer, die onstabiel tussen twee plankjes gehangen had, was omgekiept en al het zoutwater was over het hoofd van de oger gevallen. Hij schreeuwde het uit van de pijn en trok woest aan de ketens, probeerde wanhopig weg te komen. Atna bekeek het tafereel en de afschuw was in haar ogen te lezen. "De bewakers zullen zo komen..." Zei Quinten met een kleine dwang in zijn stem.
Langzaam stond Atna op, ze vouwde haar handen ineen en sloot haar ogen. Snelle woorden rolden uit haar mond en alle warmte uit de toch al koele cel leek weg te stromen. Een dun laagje ijs legde zich over de tralies en vroor diep naar het binnenste van de metaalachtige substantie. Ook de ketenen van de oger bevroren en knapten toen bij de eerste beweging van zijn armen. Hijgend viel de oger voorover. De warmte leek weer terug te keren en toen zakte Atna in elkaar, op de vloer.
Quinten snelde naar de tralies die de cel van de oger van die van hen scheidde. "Oger, we hebben je hulp nodig. De bewakers zullen zo hier zijn. Je moet de tralies breken!" Zei hij met zachte dwang in zijn stem. Zijn zwaard was afgepakt en de kracht in zijn handen zou nooit genoeg zijn om de bevroren tralies te breken. Wanhopig keek hij de oger aan, die uitgeput op de grond lag. "Kom op, oger!" Mompelde Quinten. In de verte klonken al voetstappen. De oger bleef echter onbewogen liggen. Quinten draaide zich om en keek in de ogen van de vermoeide Atna. Wanhopig stond hij op, liep naar de andere kant van de cel, nam een aanloop en gooide zijn lichaam tegen de tralies. Die leken zelfs niet aangeraakt te zijn. Gefrustreerd deed Quinten nog een poging. De deur van het cellenblok kraakte zacht, de stemmen van de bewakers waren al te horen...
Toen leek opnieuw alle warmte weg te trekken. Quinten draaide zich geschrokken om, daar stond Atna met haar armen gespreid. Alleen haar oogwit was nog te zien en een ijzingwekkende hoge gil kwam uit haar geopende mond. Een verblindend witte lichtflits schoot uit haar borst, langs de tralies af naar de oger. Toen zakte Atna weer in elkaar.
Geschrokken ving Quinten haar op. "Atna!" riep hij bezorgd. Maar voor hij wist wat er gebeurde sloot een enorme arm zich om hem. De oger was door de tralies heen gebroken, had hen opgepakt en stormde nu op de bewakers af, die geschrokken opzij sprongen.
In een enorm tempo vluchtte de oger met Atna en Quinten in zijn armen de gevangenis en daarna de stad uit.
Een enorme dreun klonk toen Glork zijn vuist op de bestuurstafel neer liet komen. De twee halforcs keken hem beschaamd aan. "Jullie hebben wat?!" "Ik geloof dat ze kwamen vertellen dat de oger, de vrouwe en de heer ontsnapt zijn, broeder." Zei een lijkbleke man met een lispelende stem. Glork bromde woedend en stond toen op. "Nutteloze armoedzaaiers, dat zijn jullie. Ga erachter aan, neem desnoods de schepsels mee." Hij draaide zich bijzonder snel voor een halforc om en greep een van de twee halforcs bij zijn keel. "Zorg dat je ze mee terugbrengt, en anders zal je vrouw een goede plaatsvervanger voor de oger zijn tijdens de komende executie."
1.532 woorden