Weerwolven van Wakkerdam

Alleen voor de beheerders => Verhalenwedstrijd => Verhalen => Prullenbak => Archief => Topic gestart door: Jnusch op 13 juli 2008, 21:01:23

Titel: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Jnusch op 13 juli 2008, 21:01:23
Ja, als we dan toch zo bezig gaan :P

Nou. Aangezien wij toch wel obviously the best zijn, posten wij natuurlijk ook als eerst.
(God, we're amazing)

Dit was niet mooi genoeg :P
Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Jnusch op 16 juli 2008, 21:58:21
PROLOOG

Ze worstelt. Rood haar vliegt rond. Ketens houden haar tere lijfje tegen. Grote groene ogen, panisch. Ze stopt met worstelen. Ze pruilt en er biggelen tranen over haar wangen. 'Het spijt me' Zegt ze met een klein stemmetje. Geen medelijden in zijn woorden, maar woede. 'Spijt! Nooit heb jij ergens spijt van. Maar je kunt niet alles maken, mooie Caëlle.' Angst, venijn. 'Er is toch niets gebeurd?' Plotseling, bliksem, donder. Eerst weer angst, dan furie. Ze groeit, bijna breken de kettingen die haar vasthouden. Ze tiert en rukt, spartelt. Hij lacht. 'Tijd om een lesje in nederigheid te leren.' Stilte. 'Nee. Nee!' Een langgerekte schreeuw. Dan niets. Gesnik, heel zacht. 'Wat heb je gedaan?' Een lach. 'Nu zal je nooit meer proberen mij aan een sterveling te koppelen. Dat weet ik wel zeker lieve Caëlle. Jij gaat leren hoe het is om zo hulpeloos te zijn als zij. Nu ben jij het speelgoed. Ga.' Alle haat en verdriet legt ze in één blik. 'Ik haat je! Ik haat je, ik haat je, ik haat je! Wil je me soms dood hebben?' Hij wuift haar weg met zijn hand. 'Genoeg. Je hoort hier niet meer thuis. Je bent niet meer één van ons. Jij bent niet meer de godin van de liefde.' Ze fluistert, bijna onhoorbaar. 'Niemand zal nog liefhebben zonder mij Zanar.' En ze is weg. Hij mompelt tevreden voor zich uit. 'Caëlle, je overschat jezelf weer eens.'
Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Hephaistion op 17 juli 2008, 19:26:41
Waar leven stopt nog voordat het de poort bereikt van de onvergefelijke hel, waar pijn en rust hun brug vinden en tegemoet lachend hun vijandelijkheid opgeven.
Daar leeft een man zo mooi en zo begeerlijk dat zelfs de goddelijke macht zijn aanwezigheid niet in stilte laat. Eeuwigheid vind hier zijn weg voordat het zijn pad vervolgt naar het duister. Zijn lokken zijn als dat van goud en zijn ogen zo blauw en hemels helder dat zelfs de kristallen diep verborgen in de gebergten van de aarde verbleken bij diens schoonheid. Zijn lach een schijn van de werkelijkheid die zelfs voor hem te koud blijkt om te aanvaarden. Zijn lot ook al brengt hij eeuwig leven met zich mee toch zo verschrikkelijk dat het door mensen beschouwd wordt als een straf eerder dan een vreugdevol toebehoren. Verleidelijkheid brengt hem tot zijn macht wanneer hij in dans mensen beheerst en laat vergeten van hun sterfelijkheid. Een wellustig stem wordt gebruikt door hem de majesteit van elke dode wanneer hij met zoete woorden zijn slachtoffers betoond, omklemmend in het duistere licht. Alles, maar toch voelt hij de pijn die zijn hart beweegt diep van binnen nog steeds snijden. Dieper en dieper baant het zich een weg door zijn hoofd en gedachten, hart en liefde, ziel en moraal. Wat het achterlaat is eenzaamheid.
Kijk, een dolende ziel rent voorbij in de armen van haar bevrijder terwijl hij oprijst uit een schim. Hij laat haar los en pas dan merkt ze dat haar liefde voor de man slechts schijn is en begint ze langzaamaan te beseffen waar ze is en wat ze heeft achtergelaten toen ze zijn hand vastpakte verblind door verlangen en woeste fantasieën. Zij verdwijnt, hij omarmt zijn lot als hij gaat zitten op zijn eenzame troon. Weemoed speelt in hem op en langzaam bekoort hij mensen met zijn zachte zang die nooit zijn hart zal omarmen van verlangen en vult met genotszieke herinneringen en verlangens. Zijn zang verdwijnt als het veranderd in een sluim van melancholiek en stil begint hij een gesprek met zijn eenzaamheid:
'Steeds opnieuw tart het lot mij met deze kwelling van menselijke aard. Geen voldoening vind ik als ik mijn marionetten bemin en laat verdrinken in sensualiteit. Noch een man nog een vrouw heeft weerstand geboden tegen dat lege gevoel van binnenin. Of toch? Zij die met haar rode haar al dansend in de wind verlangens doet opspelen niet alleen in mij maar ook in dat van de hoofden van anderen. Zij die de woede van de goden wist te behalen toen zij mens en god met elkaar wou verbinden met haar woorden van beminning. Welk gevoel speelt zij in op mij als ik naar haar kijk en haar rozenrige geur opsnuif, helemaal dronken van geluk. Ik weet wel wat het is. Engelen noemen het blijdschap, de duivel noemt het pijn, mensen menen het moet liefde zijn. haar goddelijkheid werd haar ontnomen maar ik zie nog steeds de godheid in haar die ze altijd was en altijd zal zijn. Mijn koningin kijk mij aan als ik lyrisch voor jou bid in de nacht naar ieder die mij kan horen. Ruik mijn geur en zie mij aan als water mij wast onder de rivier zoals jij zelf ook jouw lichaam verheerlijkt. Kijk niet weg van de schaduw maar kruip er in, kijk niet weg van mijn lichaam als het jouw gedachten op hol doet slaan net zoals dat bij andere zielen gebeurt. Luister naar mij als ik zing voor jou diep in de nacht. drijven, vallen, zachte zwijmel die van binnen mijn hart beroerd en een zachte kus achterlaat wanneer ik naar jou kijk. Raak mij aan en vertrouw mij amuserend elk gevoel. Laat de droom beginnen, terwijl jij langzaamaan zal toegeven aan de duistere kant binnenin jouw ziel. Ik ben van jou, jij bent van mij en samen behoren wij de wereld toe. Goddelijkheid bracht jou weg van mij en liet jou achter als een sterveling welke ik iedere dag bemin. Toch is het zou, aanschouw mijn bloedend hart, dat jouw lichaam nog nooit het ritme heeft gevonden met het mijne en nog nooit hebben jouw ogen en oren mij gezien of gehoord. Ik zal jou vinden en de mijne maken opdat jij die leegte in mijn hart zal opvullen.'

Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Jnusch op 11 augustus 2008, 21:24:48
'Duisternis,' uit de hoogte klonk een langzame, rochelende ademhaling, 'Alles is niet zwart en wit. Omhels je lot.' Ongeduldig wiebelde Caëlle heen en weer. Ze wachtte tot er meer kwam, toen dat niet het geval bleek te zijn zuchtte ze diep. Ongelovig schudde ze haar hoofd. Hoe konden mensen leven met dit soort vaag gezeur? Onzin vond ze het. Ook toen ze nog wel zichzelf was, was ze van mening geweest dat het orakel kul was. Apollo klooide maar gewoon wat aan.
Even later stapte ze weer naar buiten, het felle licht in. Terwijl ze daar stond, woest met haar ogen knipperend, zowel tegen de zon als het stof, knalde opeens iemand keihard tegen haar aan. Caëlle wankelde even en voor ze zich kon herstellen lag ze op de grond. Als godin had ze nooit pijn gevoeld, niet lichamelijk en dus kwam de klap nu extra hard aan. Ze vervloekte stilletjes iedereen om haar heen en dan vooral een bepaalde uit de kluiten gewassen, omhooggevallen vent. Zonder hem had ze nu alle oceanen van de wereld als haar tranen over de aarde kunnen laten spoelen. Dat zou de imbeciel die als een wilde os door haar heen probeerde te stampen wel een lesje leren. Met een ruk draaide ze haar hoofd om, ze verzamelde al haar woede en stopte die in een blik die hopelijk echt kon doden. Die blik zond ze de man toe die nu over haar heen gebogen stond. Toen ze hem nog eens goed bekeek begon ze te twijfelen en bijna was ze blij dat de blik niet echt dodelijk bleek te zijn. Misschien was de onverlaat die haar grootsheid niet had herkend al wel doorgetrappeld. De man was betrekkelijk jong, net geen jongen meer. Als ze zichzelf een menselijke leeftijd had moeten geven zou ze zich even oud schatten als de jongen. In zijn ogen lag een bezorgde blik en hij was verwoed tegen haar aan het praten. Opeens drong het tot haar door, hij was iets tegen haar aan het zeggen, iets waar ze op moest reageren. Een eindeloze stroom woorden barste als een waterval uit zijn mond. Toen hij eindelijk stil viel bood hij haar een hand en, nogmaals, zijn excuses aan. Caëlle wist nu dat de jongen Kieran heette, in minder dan twee minuten in staat was minstens honderd keer zijn excuses aan te bieden en haar om het goed te maken iets te eten aanbood. Ze besloot zich als eerste maar eens te laten ophijsen. Met een verrassend krachtige arm trok hij haar omhoog. Verongelijkt bleef hij naar haar jurk kijken, voornamelijk naar haar derrière. Bijna had ze daar een bitse opmerking over gemaakt, voor ze zich realiseerde dat haar jurk afschuwelijk smerig moest zijn. Hardhandig klopte ze zoveel mogelijk vuil van zich af, ondertussen maar flink diep zuchtend. 'Ehm, ...?' Vaag schudde Kieran met zijn hoofd en maakte een vragend gebaar met zijn handen, Caëlle trok als antwoord haar wenkbrauwen op, 'Ja?' Daarop keek hij haar weer aan alsof haar iets overduidelijks ontging, 'Je naam, hoe heet je?' Caëlle had al op die vraag gerekend, ze had besloten niet haar eigen naam te gebruiken, dat zou teveel vragen opleveren. Een pseudoniem had ze alleen nog niet verzonnen. Allerlei namen buitelden door haar hoofd, allemaal ongeschikt. Opeens dacht ze aan haar favoriete bezigheid, zonnen. Zonne, 'Nee, dat is achterlijk,' fluisterde ze. Kieran boog wat naar haar toe, 'Hoe?' Ze beet op haar lip, ze moest nu wat zeggen, iedereen normaal mens wist zijn eigen naam toch. Maar ik ben geen normaal mens, schoot het door haar heen. 'Tanne, ik heet Tanne.' Zonnen, to tan, Zonne, Tanne, perfect. 'Tanne, wat een ongebruikelijke naam. Wel mooi hoor!' Snel voegde hij het eraan toe. Caëlle, Tanne, schonk hem een glimlach, hij was wel schattig. Lang, met warrig, donker haar. Iets donkerder dan haar eigen roodbruine lokken. Lieve ogen en een lach die menig vrouwenhart zou laten overkoken. Niet het hare natuurlijk, daar was wel wat meer voor nodig. Bovendien was zij er niet om het vuur in die harten op te stoken. Niemand zou meer liefhebben. 'Er is nu toch markt? Je bent me nog iets verschuldigd.' Zachtjes trok ze hem aan een hand mee, richting de markt. Op weg daarnaar toe keek ze nog vaak naar haar geruïneerde jurk, terwijl ze dat deed zorgde ze ervoor dat Kieran luid en duidelijk haar klaaglijke gezucht hoorde. Een poosje later liep ze helemaal in haar nopjes, met een prachtige nieuwe jurk om haar lichaam en een heerlijk stuk fruit in haar hand, richting Kieran's huis.
Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Hephaistion op 11 augustus 2008, 21:33:04
 'Een liefste, dat is wat ik wil. Één waarmee ik blijdschap en verdriet deel, die van mij is en de leegte in mijn hart opvult.' Nog steeds lagen de gedachten van de dood maar bij één ding. 'Waarom hebben die vervloekte goden haar, mijn liefste, tot sterveling gemaakt. Haar verbannen van de godenwereld en haar verstopt ergens op aarde ver weg van mij,' bracht hij verbitterd uit, terwijl hij staarde  naar de fontein in het midden van de binnentuin  in het pallazo di mortes, het paleis der doden. Het gebied waar de dood leeft is, in tegenstelling tot wat velen veronderstellen, niet de onderwereld, verbitterd en koud. Het is een groen en prachtig gebied ter grote van zo'n vijftien voetbalvelden. De gebouwen, allen in  een classicistische stijl zoals het in de bovenwereld ook aanschouwt wordt, zijn rijkelijk versierd en zijn gebouwd ter ere van de dood en zijn nobele taak. In eenzaamheid leeft hij hier en bereiden hij en zijn volgelingen de zielen voor op een leven na de dood.'Maar niet voor lang,' fluisterde hij mysterieus. Een snelle blik vloog naar een slaaf toe die daarop meteen vertrok, terwijl de dood met zijn vingers knipte en zo de komst van een nieuw persoon inluidde. 'Uw wens is mijn wil,' zei de schaduw welwillend, terwijl de duisternis langzaam plaats maakte voor een lang en atletisch gestalte, die ook al ongekend mooi, verbleekte bij de dodelijke charmes.
De grote zwarte omrande ogen worden eerst zichtbaar waarna langzaam de rest van zijn kledingloze lichaam word openbaard. Zijn zwarte haren dansen wat in de wind en de lok, met zijn blonde strepen, die zijn rechteroog bedekt ligt wat naar links te rusten. De jongeman strijkt zijn lok terug met zijn hand die een versiering draagt: een lange zilveren armband. Hij knippert met zijn ogen en staat trots op zijn beide voeten, niet beschaamd om zijn blote lichaam in aanwezigheid van de dood.De man loopt naar voren, nog steeds vol vroom, en kijkt naar de marmeren blauwe fontein die hoog zijn water opspuwt, alsof hij probeert te klappen voor de mysterieuze nieuwkomeling.  Hij lacht verleidelijk als hij begint te praten. 'Wie moet er dood,' waren Jethro, zoals hij genoemd werd, zijn eerste woorden. 'Zij,' vroeg hij geïnteresseerd met zijn mysterieus Hongaars accent, terwijl hij zijn vingers door het hologram haalde van een jonge vrouw. 'Het zou toch bijna zonde zijn,' lachte hij zachtjes en hij gleed met zijn blik over de dood beginnend bij zijn voeten en eindigend bij zijn grote ijsblauwe ogen. 'Zij,' begon de dood grimmig 'zoek jij op en breng jij mij.' Jethro kon een glimlach niet inhouden. 'Dus voor het eerst valt U voor iemand, grappig; ik herinner me het toch altijd andersom.' De dood rolde zijn ogen en legde zijn handen in het ijskoude water van de fontein. 'Zij is heel belangrijk voor mij. Vindt haar en breng haar naar mij toe. Niemand heeft mij ooit kunnen weerstaan en nu zal de godin van de liefde  haar eigen vruchten proeven, ' zei de dood, volmaakt van zichzelf.  'Kent u het gezegde voor wat hoort wat,' viel Jethro hem in de rede. 
'Maar natuurlijk: geld, macht, nachtelijke avonturen.'
'Ach, U weet best waar ik op doel.'
' Ach natuurlijk. Ik ben de enigste die jou van je blaam kan zuiveren.'
'U moet mij bevrijden'
'Nou ik moet, helemaal niks.'
De dood legde zijn door het water ijskoud geworden handen op Jethro's schouder.  'Godslastering, zo luidde toch het oordeel,' De dood begon te lachen. 'Je bemoeide je met de goden en nu ben je gestraft daarvoor. Leven als mijn slaaf is toch niet zo erg.  Je mag mensen doden, dat wou je vroeger toch zo graag,' voegde hij er wat verbitterd aan toe toen hij zijn handen over de paarse schorpioen haalt, gebrandmerkt op Jethro's bovenarm. ' Ik heb gezien hoe het brandmerk werd gezet, hoe je jouw lippen kapot beet maar je bleef stil.'
'Duivel,' fluisterde Jethro hatelijk. 'Die taak is al aan iemand anders weggegeven. Breng haar, slaaf.' En met die woorden liet de dood Jethro los. Vernederd en woest liep Jethro in de wind, die eerst zijn lichaam liet stralen maar nu alleen maar zijn haat verduidelijkte, enkel bekleed met een armband en een taak.

Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Jnusch op 31 augustus 2008, 21:51:36
De man die nu voor haar stond keek haar indringend aan. Hij was lang, met brede schouders en sterke armen. Kieran had eindeloos over hem gepraat maar toch was ze nog verbaasd. Hij was vol lof geweest over Damon, ze waren beste vrienden, maar had hem toch om de één of andere reden geen recht aan kunnen doen. In Kierans verhalen was Damon een ingetogen jongen, sterk als een beer en een adonis om te zien. Zo was hij inderdaad precies, maar hij was nog meer. Caëlle kon het niet goed benoemen. En hoezeer ze ook overtuigd was geweest van het feit dat zonder haar niemand meer lief zou hebben, ze wist zeker dat deze man haar hart zou stelen. 'Kom binnen,' haar hart had nog nooit zo hard gebonsd, hij kon het vast horen, 'Kieran is nog niet thuis.' Langzaam volgde hij haar, alsof hij niet op zijn gemak was. Het verbaasde haar, Kieran en hij waren beste vrienden, hij was hier vast al tientallen keren geweest. 'Heb je dorst?' Ze scheurde haar blik los van zijn prachtige lichaam, om bij het zien van zijn gezicht nogmaals - de zoveelste keer al - zachtjes te zuchten. Even leek het of hij haar niet had gehoord, toen knikte hij, 'Ja.' Vlug liet Caëlle hem achter, bang dat ze iets stoms zou doen als ze naar hem bleef kijken. Toen ze uit zijn zicht was zakte ze tegen de muur. Wat deed deze vreemdeling met haar? Met haar hand wapperde ze zich wat koelte toe, daarna haalde ze diep adem en stond op om iets in te schenken.
'Alsjeblieft,' Ze reikte hem het glas aan, waarbij ze zo diep voorover boog dat hij bijna niet anders kon dan in haar decolleté kijken. Tot haar verbazing, en teleurstelling, bleef hij haar echter gewoon aankijken. 'Dankje.' Een man van weinig woorden, één van de dingen die Kieran - zelf een spraakwaterval - zo geweldig aan hem vond. Mysterieus, of gewoon vervelend stil? Caëlle neigde meer het laatste te denken. Opeens drong er iets afschuwelijks tot haar door, misschien was hij wel van de jongensliefde... Van Kieran vermoedde ze dat in ieder geval sterk, zoals hij over Damon praatte, dat kon bijna niets anders betekenen. Ze wist dat het heel gewoon was, ze had het nota bene zelf gecreëerd, maar nu hoopte ze dat het anders was. Vurig wenste ze dat ze weer haar krachten had, dan zou hij niet eens een keus hebben. Haar gezicht vertrok terwijl ze daar aan dacht.
'Zo, dus jij bent soldaat?' Caëlle was ervan op de hoogte dat soldaten, bij gebrek aan vrouw, vaak minder kieskeurig werden. Soms stak er zelfs een kalverliefde de kop op. Kalverliefde, dat hadden die mensen zelf uitgevonden. Zielige, zinloze gevalletjes. Heel soms bemoeide ze zich ermee, vaak had ze teveel lol met toekijken hoe het doodbloedde. Echte liefde kon alleen zij uitdelen. Van Damon wist ze zeker dat hij nog nooit echte liefde gekend had. Als ze hem was tegen gekomen toen ze nog tussen de wolken zat had ze hem zeker voor zichzelf gehouden. Op den duur werden de andere goden ook maar saai, mensen waren dan erg leuke uitstapjes. Damon schudde haar wakker uit haar overpeinzingen door te antwoorden, 'Ja, soldaat.' Even kon ze zich niet herinneren wat ze had gevraagd, toen zuchtte ze maar weer eens. Nu niet om zijn uiterlijk. 'Ja, en? Hoe is dat?' Net op dat moment stak Kieran zijn hoofd om de hoek, 'Damon!' Verstoord keek Caëlle op, met Kieran erbij kreeg ze vast geen kans meer om Damon te verleiden... 'En? EN! Wat vindt je van 'm?' Kieran leek verdacht veel op een hond die zijn baasje een paar dagen heeft moeten missen, straks ging hij vast kwijlen en aan Damons kruis snuffelen. 'Ehm,' ze voelde zich rood worden, wat was dat voor vraag! 'Tja, hij is er nog niet zo lang.' Ze glimlachte zwakjes naar Damon. 'Oh, ik weet zeker dat jullie elkaar wel zullen mogen. Ik pak even wat drinken.' Damon kuchte, 'Hij is soms wat enthousiast.' Caëlle wist zeker dat dat het meeste was wat hij tot nu toe had gezegd. 'Ach, het is weer eens wat anders.' Weer glimlachte ze, nu oprecht, haar mooiste glimlach. Tot haar grootse vreugde lachte Damon nu terug. Een perfecte lach, die een mond vol rechte witte tanden liet zien. Schattige kuiltjes vormden in zijn wangen en zijn ogen waren nog mooier dan eerst. Prompt stootte ze haar drinken om, snel spreidde het zich uit. Terwijl ze naar voren boog om het glas rechtop te zetten deed Damon precies hetzelfde, waardoor hun handen tegen elkaar botste. Allebei trokken ze hun hand terug, Caëlle bloosde en keek snel naar beneden. Opnieuw deed ze een poging, Damon ook, en opnieuw botsten ze tegen elkaar. Ze grinnikte en keek weer op. Damon bloosde en grinnikte ook, snel zijn blik lostrekkend van haar borstkas. Onbedoeld was ze nu weer ver voorovergebogen. Tergend langzaam reikte ze naar het glas, alsof ze totaal niet doorhad waar hij naar gekeken had. Van binnen deed ze een vreugdedansje, hij was dus toch niet zo immuun voor haar.
Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Hephaistion op 6 september 2008, 21:10:57
 'Ik moet gaan,' klonk er ergens achter Tanne. Geïrriteerd draaide ze zich om. Kieran was van de keuken teruggekomen en keek het stel wat vreemd aan. 'Lekker knus,' zei hij wat plagend en Tanne voelde haar woede omhoogkomen. Tot haar eigen stomme verbazing wist ze zich in te houden en bracht vriendelijk 'ik zie je nog wel een keer Kieran' uit. Ook Damon nam afscheid en negeerde het geniepige gelach van Kieran, die al in de deuropening stond. Damon ontkende het nog, maar Kieran had het allang door. 'Sonde eigenlijk,' zei hij nog tegen zichzelf, terwijl hij de deur achter zich dicht deed en weg liep. Het pad af, tussen de twee zuilen door en daarna een groot gebouw langs. Het gebouw, dat diende als podium voor vooral Filosofen, was gedeeltelijk overgroeit door planten waardoor het heel bijzonder leek. Net een tempel, zei Kieran altijd, als ze samen naar een kroegje toe gingen. Even liet hij zijn herinneringen bezinken voordat hij verder wandelde naar zijn huis. Hij liep langs een verlaten park en zag een bankje in een cirkel gezet rondom een beeld van Apollo. Een wit bankje en een marmeren beeld, staande op een roodmarmeren betrekkelijk dunne lange zuil. Gebiologeerd  staarde hij naar de punt van de pijl, die Apollo trots en volgens sommigen narcistisch vast hield, en hoopte zelf ook ooit een keertje zo'n grote opdracht te krijgen. Kieran was een smid in opleiding en dit jaar nog zou hij afstuderen. Kieran staarde wat naar het beeld en zag een inscriptie bij de voeten. Hij liep ernaartoe en voelde een rilling over zijn lichaam lopen. Een briesje stak op, een beeld aan stukken, pijn in zijn rug volgde en een druk op de nek maakte het af. Kieran keek recht in de omrande ogen van duister uitziende man. Kierans adem stokte in zijn keel, ook al was de greep op zijn nek niet verstikkend. 'Wat is ie mooi,' was het enigste waar Kieran aan kon denken. 'Dacht je soms dat je in een jongenslichaam veilig zou zijn,' zei de schaduw sissend. Kieran staarde wat naar de atletisch gebouwde jongen, dromend van een paar nachten, en de wat kille, vage woorden schenen nu pas tot hem door te dringen. 'Waar heb je het over, wie ben jij.' Maar de schaduw reageert niet. Een vreemd tafereel was het om te zien. De schaduw met zijn kille blik en Kieran die verliefd wat zit te dromen, staren elkaar aan. De kille wend zijn blik over Kierans lichaam en met een paar grote ademhalingen zakt Kieran in elkaar. 'Waar is Caëlle, die verachtelijke liefdesgodin.' De geïrriteerde man, die misschien drie jaar ouder was dan Kieran, probeert antwoorden te vinden. Met een dreigende blik strekt hij zijn lichaam over de ineengedoken Kieran heen. Nog verder verzonken in zijn steeds wilder wordende fantasieën probeert Kieran wat woorden bij elkaar te schrapen. 'Wat is je naam,' zei Kieran, die ook al bang, de moed ervoor verzamelt had. De man negeert zijn vraag. 'Antwoordt, mens,' zei hij kil, terwijl zijn lok zijn rechteroog bedekt. 'Godin,' bracht hij wat schor en vragend. 'Zou Tanne misschien.' Wat onhandig zei Kieran dat natuurlijk veel te hard en langzaam ziet hij hoe de schaduw wegtrekt. 'Wacht, wat is je naam,' roept hij nog snel. De man draait zich om en kijkt wat onderzoekend. 'Jethro,' antwoord hij dan. Verbaasd kijkt Kieran hem nog na. Dat er net een man voor zijn ogen is verdwenen in een paar schaduwen dringt nog niet eens tot hem door. 'Hij antwoordde,' was het enigste waar Kieran interesseerde. Nog even flitste Jethro's gezicht, zijn lichaam en het einde van zijn fantasieën door Kierans hoofd voordat hij weer bij zinnen komt. 'Misschien wil ie toch wel,' komt er wat schor en wazig uit. Hij raapt een scherf van een beeldje van één of andere soldaat op en lacht er wat naar. Kieran ploft neer op de bank als hij de naam Jethro langs zijn lippen laat glijden. Wat voelde dat goed. Nog één keer zegt Kieran het voordat hij terug loopt naar zijn kleine huisje in die smalle steeg bij zijn werk aan de rand van de stad Delphi. 
Titel: Re: Vincent & Janusch - Need we say more?
Bericht door: Jnusch op 7 september 2008, 12:23:51
'Vader,' Hijgend stapt hij binnen, adembenemend, bovenmenselijk mooi. Zijn gespierde borstkas, glad en wit als marmer, gaat ongecontroleerd op en neer. Hij is vlug als water en sluwer dan een vos. Schoner, geweldiger; goddelijk.
'Per, kalmeer.' Een stem als de donder, diep en aantrekkelijk. Gemaakt om aan te trekken en te verleiden. Om alles gedaan te krijgen. Oppermachtig. De jongeman haalt diep en langzaam adem. Dan zucht hij, een zucht om voor te sterven. 'Ik ben zo snel gekomen als ik kon, Vader.' Afwezig knikt die, met een handgebaar maakt hij duidelijk dat er gewacht dient te worden. De jongen pruilt en gaat beschuldigend verder, 'Vader, ik laat de dóden wachten. Plouteus zal me hiervoor straffen.' Eén traan, transparant en schitterend als de zon, rolt over zijn wang. De vader buigt zich voorover in de diepte en pakt zachtjes en liefhebbend zijn kin, 'Niemand kan je iets maken, mijn zoon.' Ogen blauwer dan de helderste lucht en dieper dan een bodemloze put kijken omhoog, een triomfantelijke lach vlucht over zijn bloedrode lippen. 'Het gaat over Caëlle.' Meteen slaat hij zijn ogen neer, bang voor wat onherroepelijk komen zal. In de verte rommelen de wolken onheilspellend. De lucht betrekt, evenals het robuuste en bijna angstaanjagende gezicht van zijn vader. 'Stilte!' Als bliksem schiet hij uit, zijn zoon krimpt ineen, de woorden die hij had willen spreken al bijna vervlogen in de lucht. De man, hoog en machtig op zijn troon, sluit zijn ogen en zwijgt. Jaren lijken voorbij te gaan. 'Breng me eens wat ambrozijn.' Tegenspraak wordt niet geduld. Furieus mompelend reikt de jongeling zijn vader de godenspijs aan. Die richt zijn ogen omhoog, kijkend in het oneindige, 'Vertel.' De jongen begint aan zijn verhaal, gretig, zo snel mogelijk alles vertellend. Steeds haastiger komen de woorden, sneller, tot ze samensmelten in een woordenstroom die alleen de oren van een god kan ontrafelen. Ondertussen knikt zijn vader. Langzaam, terughoudend. Ongelukkig. 'Een, alleszins, onprettige bijkomstigheid. Het is een zegen dat wij nooit het reik van de Dood zullen betreden om ons door hem te laten omarmen en opslokken. Een kleine overwinning.' In gedachten verzonken staart hij voor zich uit. Ongedurig wiebelt zijn zoon heen en weer, als een vogel op het punt om weg te vliegen. 'Vader?' Verstoord kijken de antieke ogen op, 'Per, niet iedereen leeft zo snel als jij. Jaag me niet op.' Met een lichte buiging van zijn hoofd geeft de jongen aan te zullen wachten, een activiteit zo tegen zijn natuur in.
'Mijn zoon, mijn oogappel, alleen jij kunt hier iets aan doen. Niemand is geslepener dan jij, zelfs de Dood denkt niet zo vlug, nog praat hij zo prachtig als jij. Daar vertrouw ik op.' Het vuur is aangewakkerd, begerig buigt de jongeling naar voren. Dan verschijnen aarzeling en terughoudendheid op zijn gelaat. 'Vader, de doden kunnen niet zo lang op mij wachten. Ze hebben mij nodig.' Een afschuwelijke grijns ontsierd het gelaat van de vader. 'De doden hebben een eeuwigheid om te wachten. En Plouteus had altijd al een les in geduld nodig. Geduld is een schone zaak. Vooral als de eeuwigheid aan je voeten ligt. Ga nu. Je weet wat je te doen staat. Caëlle heeft haar straf nog lang niet uitgezeten.'



'Jethro?' Een man stapt uit de schaduwen naar voren, duister licht valt op zijn lichaam. Een lichaam gehuld in zwarte stof, de dodelijke perfectie benadrukkend. 'U had de verkeerde. De man, Kieran? Hij is niets meer dan een sterveling, één van de velen die op een dag onomkeerbaar voor u zullen vallen. Nee, ze is nog steeds een vrouw. Ik heb haar gezien. Een nymf, bijna. Gevangen in een lomp mensenlichaam. Hulpeloos. U hoeft niet lang meer te wachten.' Een knikje moet voldoen als antwoord. Nors loert de in zwart gehulde man voor zich uit. Duisternis omhult hem weer.
Kieran, de gedachte komt uit het niets. Onverwacht. Ongewenst.