Hier wordt het verhaal van team 4 geschreven. Het team bestaat uit:
- Darken
- Golovior Regisir
- Ilsepiet
- Dash
- Amilmarith
Hun thema is Grieken/Romeinen.
Langzaam gleed de blik van een jongen die niet ouder leek dan veertien jaar over de smetteloze deuren van de Senaat. De smetteloosheid van de deuren en het witte marmer was in schril contrast met het voorkomen van de jongen. Zijn korte blonde haar zat warrig, onder het roet en er kleefde gedroogd bloed in. Zijn gezicht zat onder de smerige vegen en uit zijn rechteroor miste een stuk. Zijn kleding hing in rafels om zijn magere lichaam heen. Ook deze zaten onder de roetvegen en gedroogd bloed. Op zijn linkerbeen zaten vier sneden. Het was goed te zien dat de wonden gemaakt waren door een klauw van een groot beest. Aan de gordel, die de resten van zijn kleding bij elkaar hield, zat een zilveren mes uit het bestek van zijn vroegere meester. In zijn linkerhand hield hij het, voor hem, belangrijkste papier op de wereld. Even slikte hij, voordat hij op de deur klopte. Achter zich stegen nog de rook pluimen op van een verwoest Rome.
Tot voor kort was Aurelius een slaaf geweest van senator Primus Continus. Vanaf het moment dat hij zich kon herinneren werkte hij in de keuken van de grote villa van de senator. Daar deed hij allerlei klusjes, vooral klusjes waar anderen zich te goed voor voelden. Hij zat dus regelmatig achter een grote tobbe om de vaat weer schoon te krijgen. Zijn moeder was één van de persoonlijke bediendes van de senator. Wie zijn vader was wist hij niet, maar dat kon hem ook weinig schelen. Eigenlijk had hij gewoon te weinig tijd om erover te denken.
Zijn leven veranderen flink toen op een ochtend Quinus, de persoonlijke bediende van Primus, de keuken binnen kwam lopen en hem mee nam naar de senator zelf. De senator lag languit op een divan ondersteunt door een berg met kussens. Achter hem stond zijn moeder met een zilveren dienblad in haar handen waar een wijnbeker op stond en wat druiven op lagen. In tegenstelling tot het gezicht van de senator waar altijd een nonchalante uitdrukking op stond, straalde het gezicht van zijn moeder een soort geluk uit. Een brede glimlach versierde haar gezicht en ze knikte kort naar hem toen hij binnen kwam.
"Aurelius, zoon van Gaia, slaaf door geboorte, meld zich bij u," sprak Quintis hooghartig waarna hij zich omdraaide en de kamer uit liep. Traag legde Primus het steeltje van de druif waar hij opkauwde op het dienblad. Alsof het de laatste druif in de wereld was kauwde hij zo voorzichtig op dat het een eeuwigheid leek te duren voordat hij hem door slikte. Langzaam gleed zijn blik naar Aurelius, die zenuwachtig naar zijn voeten staarde en zich extreem klein voelde.
"Ik hoor goede dingen over je," sprak Primus traag, "nu wil net het toeval dat mijn dochter een leeftijd bereikt heeft waarop ze haar eigen persoonlijke bediendes nodig heeft."
Met een knikje van zijn hoofd liet Gaia hem de beker aanreiken. Rustig nam hij een slok en zette de beker weer terug. Aurelius volgde al zijn acties nauwgezet en zenuwachtig.
"Dus bij deze benoem ik je tot persoonlijke bediende van Arana, dochter van senator Continus," spraak hij traag en hield zijn hand omhoog. Aurelius haastte zich naar de senator toe en kuste de ring van de senator. Hiermee accepteerde hij de baan. De senator begon overeind te komen.
"Gaia zal je nader instrueren over je taken, nadat ze Diane heeft geroepen om te mij te kleden," sprak hij, terwijl hij ging staan en de kamer uit liep. Verbaast keek Aurelius zijn moeder aan, terwijl zij naar hem toe liep en een heel verhaal begon te houden over zijn verantwoordelijkheden.
Die avond stond hij in zijn nieuwe gewaad achter de dochter van de senator en schepte haar eten op en schonk vruchtensap voor haar in. Hij probeerde alles zo snel mogelijk te doen, maar ook alles volgens de regels en dan ook nog zonder te morsen. Dit zorgde er voor dat hij de hele tijd bezig was. Hij had niet veel tijd om op andere dingen te letten.
"Schat, je lijkt wat geïrriteerd," sprak Octavia, de vrouw van Primus. Snel keek Aurelius opzij en bijna gleed er een stuk biefstuk van het bord. Snel wist hij zich ter herstellen. Door de blik die hij op Primus gezien had deelde hij nu de mening van Octavia. De nonchalante blik van de senator had plaats gemaakt voor een afwezig staren.
"Niets," antwoordde hij," alleen een opdracht van de senaat. Rondom de stad worden steeds vaker wolven gezien. Nu wil Petrarc meteen het leger inzetten om ze uit te roeien, maar de meerderheid van de senaat ziet het nut er niet van in en heeft mij opgedragen het te onderzoeken."
"Oh," reageerde zijn vrouw. Voor Aurelius was het duidelijk dat zij halverwege de eerste zin haar aandacht alweer verloren had. Het duurde niet lang voor Primus zijn relaas hield over wat er mis was met de senaat. Afwezig antwoordde zijn vrouw tijdens de stilte die hij liet vallen. Het duurde niet lang voordat Aranna van tafel ging en als persoonlijke bediende moest hij haar volgen en dat deed hij al vond hij het jammer dat hij het verhaal moest missen.
Een maand later was het weer tijd voor een familie-etentje. In een week tijd had Aurelius veel bij geleerd. Een van die dingen was dat Aranna een hekel had aan hem. Op een of andere manier kon hij niets goed doen bij haar. Bewijs daar van was een rode streep over zijn wang. Deze had zij hem gegeven, omdat zijn antwoord op de vraag of ze knap was niet de juiste vond, terwijl ze daarvoor had gezegd dat het de waarheid moest wezen.
Maar het bedienen tijdens het eten ging het iets beter af. Nu had hij door hoe je een beetje vooruit keek en je niet voor onverwachte verrassing kwam te staan en meer tijd had te kijken wat de volgende gril van haar kon wezen. Nu had hij meer tijd om de andere deelnemers aan de maaltijd te bestuderen.
Octavia had het weer druk met er belangrijk uitzien, zoals ze altijd deed ook al was alleen ze omringt door slaven of bedienden. Verder leek ze alleen oog te hebben voor het eten en niet voor haar man die het wat gestresst uitzag. Vanwege het geroddel wist hij dat Primus er een drukke week had gehad. De laatste dagen waren er veel rapporten binnen gestroomd over grote gespierde wolven en daarnaast een stroom vluchtelingen de stad in was gestroomd. Ondanks zijn pleidooien in de senaat nam deze geen actie, omdat een deel het overdreven boerenverzinsels vond en het andere deel het niet eens kan worden over de juiste aanpak.
Daarnaast waren er een aantal onverklaarbare moorden geweest. Dit leidde tot onrust onder de bevolking en ook daarover konden de senatoren het niet eens worden.
Plotseling kwam er een man binnen gerend.
"Ave senaat Primus Continus, vrouwe Octavia en Aranna," hijgde hij zichtbaar uitgeput. Aurelius zag het teken van de senaat op het gewaad van de man staan.
"De senaat stuurt u een dringend verzoek onmiddellijk te verschijnen. Een grote groep beesten teistert een buitenwijk van Rome en steek alles in de brand. Verschrikt keek iedereen elkaar aan.
"Zeg de senaat dat ik er direct aankomt," antwoordde Primus, terwijl hij op stond," Gaia, mijn kleren." Na die woorden liep hij de kamer uit. Even schudde Octavia haar hoofd en richtte haar aandacht weer op het eten. Aranna daarentegen leek opeens alle interesse in het eten verloren te hebben.
"Excuseer mij, ik trek mij terug naar mijn kamer," riep ze, terwijl ze opstond en richting de deur van de kamer liep zonder te wachten op antwoord. Aurelius draaide zich om en liep achter haar aan. Hij had het idee dat ze niet naar haar kamer ging, maar naar haar paard om zo de brand beter te bekijken. Hoofdschuddend liep hij achter haar aan. Hoewel het zijn taak was haar op anderen gedachten te brengen wist hij het geen enkele zin had om een poging te wagen.
De dagen erna werd het steeds grimmiger. Ondanks dat het aantal patrouilles in de straten opgevoerd was bleven er 's avonds grote groepen beesten verschijnen die al moordend en brandstichtend door de straten gingen. Waar ze vandaan kwamen wist niemand, maar het leek dat het er elke avond meer waren. Overdag kon niemand erachter komen waar ze bleven. De senaat stond voor een raadsel en wist ook niet wat eraan gedaan kon worden.
Voor Aurelius waren de laatste dagen rustig verlopen. De meeste tijd bracht hij door in de kamer van Aranna waar zij mokkend haar lessen kreeg. Ze had namelijk huisarrest gekregen nadat ze de staljongen geslagen had, omdat hij haar op bevel van haar vader haar niet uit huis liet vertrekken. Ondanks de spanningen in de stad zelf bleef het huishouden rustig. Alleen Primus was dagen lang afwezig. Vaak kwam hij alleen even langs om wat te eten om daarna weer naar de senaat te gaan. Toch leken de problemen zich ver weg af te spelen.
Slaperig sjokte Aurelius door de gangen. Hoewel het donker was wist hij goed de weg te vinden. Hij was op weg naar de kamer van Aranna. Een ander bediende had hem wakker gemaakt met het verzoek dat hij zich direct naar de kamer van Aranna wilde begeven. Hij zuchtte eens diep. Er zat waarschijnlijk ergens een spinnetje op de kamer die hij moest doden. Opeens rook hij iets in de vreemds in de lucht. Hij snoof nog een keer goed. Het rook branderig, snel rende hij naar de kamer van Aranna. Toen hij bij haar deur stond zag hij vlammen aan de muren van gang likken. Hij sloeg met zijn vuisten op de deur en schreeuwde. Achter de deur hoorde hij iets bewegen. Hij luisterde goed. Het was niet het geluid wat een meisje maakte, maar iets veel groters en zo te horen kwam het op de deur af. Schrik maakte zich meester van Aurelius. Hij wilde wegrennen maar zijn voeten leken wel van lood. Het geluid naderde snel. Traag wist Aurelius zich om te draaien en begon te rennen. Een moment later hoorde hij de deur achter zich versplinteren. Zonder achterom te kijken rende hij door het huis. Hij hoorde het wezen achter zich snel naderen. Zijn hart klopte als een bezetene.
Snel maakte hij een bocht, rende een kamer binnen en gooide de deur achter zich dicht. Snel keek hij om zich heen. Hij bevond zich in de eetkamer. Achter zich hoorde hij iets tegen de deur botste. Hij zocht de kamer rond opzoek naar iets waarmee hij zich kon verweren.
Zijn blik viel op de servieskast. Hierin bevond zich het zilveren servies, maar meestal zat deze op slot, omdat Octavia de slaven niet vertrouwde. Maar dit keer zat de sleutel nog in het slot. Snel rende hij naar de kast en opende die. Hij zag dat een groot deel van het servies niet in de la lag. Maar voordat hij kon bedenken waar het gebleven was werd hij opgeschrikt door het versplinteren van de deur. Snel greep hij een vleesmes en draaide zich naar de deur.
Daar stond groot harige beest. Het stond op zijn achterpoten en leek op een kruising tussen een wolf en een mens. Alleen zijn ogen waren rood en hadden een bloedlustig blik. Schuimbekkend liep het wezen op Aurelius af. Bevend van angst hield hij het mes in de lucht en deed een paar stappen naar achteren. Met een grote sprong probeerde het wezen de ruimte tussen hem en Aurelius te overbruggen. Net op dat moment raakte Aurelius hiel de divan en hij viel achter over. De landing van het wezen sloeg de lucht uit de longen van Aurelius. Aurelius rook de bedorven adem van het wezen. Dit maakte hem misselijk. Niet dat het iets uitmaakte dacht hij, want elke moment kon het beest zijn tanden in zijn nek zetten en dan zou alles voorbij zijn. Met gesloten ogen wachtte hij het moment af, maar in plaats van pijn voelde hij langzaam een warme plek over zijn buik verspreidden. Langzaam opende hij zijn ogen. Meteen sloot hij zijn weer, want zijn eerste blik was gericht op de opengesperde muil van het beest.
Na een paar seconde had hij weer de moed verzamelt op opnieuw te kijken. De muil leek kleiner geworden en hij zag nu de ogen van het beest. Ze hadden een glazige blik. De rode gloed was nu geheel verdwenen. Met een krachtsinspanning rolde hij het lichaam van het wezen van zich af. Op dat moment zag hij dat zijn gewaad was doordrenkt in bloed. Maar het was niet zijn bloed. Toen hij goed keek zag hij dat het mes wat hij vast had nu uit de buik stak van het beest. Enkele tellen stond hij bewegingsloos te kijken. Daarna nam zijn verstand weer over. Snel trok hij het mes uit de overblijfselen van het beest en wilde terug naar de zijn slaapzaal om de anderen te waarschuwen, maar opdat moment hoorde hij et krassen van klauwen in hout. Overdondert met angst rende hij de voorraadkelder in en plaatste de balk voor de deur. Daarna verstopte hij zich achter een zak meel en wachtte af.
Twee dagen later werd hij gevonden in de voorraadkelder. Een groep legonairen brak de deur open. Versuft door slaapgebrek had hij met een mes in zijn handen klaar om in de aanval te gaan. Maar op het moment dat hij tevoorschijn wilde springen zakte hij uitgeput in elkaar.
Het volgde moment dat hij zich had herinnerd, had hij in een bed in de zuidvleugel van de villa gelegen. Een bediende had zich snel naar hem gespoed om hem water te geven. Verdwaast had hij om zich heen gekeken. De huisdokter van Primus was naar hem toe gelopen en had hem uitgelegd wat er gebeurt was.
De villa was aangevallen door een soort wolfmensen, die hij weerwolven noemde. Eerst was er een de wachter gedood om daarna het huis binnen te stormen. Daar hadden ze een slachtpartij aangericht en brandgesticht in het slaapgedeelte van de villa. Weinigen hadden het overleefd. Ook de stad had twee zware dagen gehad, maar na de ontdekking dat de weerwolven overdag gewoon mensen waren, hadden de legioenen van de Rome samen met de priesters van Apollo de stad gesaneerd.
Na het verhaal, drukte de huisarts een stuk papier met het zegel van Primus erop in zijn handen. Bedenkelijk keek Aurelius naar de symbolen. Toen had de huisarts uitlegt dat Primus had verordend dat alle slaven, die het overleefd hadden vrije mannen zouden worden. Daarna had Primus zichzelf van het leven beroofd. Verbaast had hij de huisdokter aangestaard. Deze had hem aangeraden eerst naar de senaat te gaan om daar het document te bekrachtigen.
Daar stond hij dan voor de deuren van de senaat. Met de verklaring die hem een vrij man zou maken in zijn hand, wachtte hij op wat er achter de deuren komen ging.
Aurelius klopte op de deur. Hij wachtte op antwoord die hij niet kreeg. Voorzichtig deed Aurelius de deur open en keek een grote zaal in. De zaal was helemaal gemaakt van wit marmer en dat was ook het enige wat Aurelius zag, wit marmer. Er waren geen senatoren aanwezig. Verbaast dat er op dit tijdstip niemand in de senaat was liep hij voorzichtig de zaal in. Toen hij midden in de zaal stond hoorde hij een geluid achter zich. Het zilvere mes had hij meegenomen, je kon het maar nooit weten. Wetend dat de weerwolven alleen 's nachts aanvielen draaide hij zich toch snel om met het mes naar voren. Een wit figuur stond voor hem en keek hem geschrokken en verbaast aan. Ze stonden een tijdje stil tegenover elkaar, allebei niet wetend wat ze moeten zeggen. Aurelius was er ondertussen wel uit dat dit een senator was en dat hij fout zat.
"Wat doe jij hier slaaf?", kreeg hij dan ook als vraag, want hij had zijn slavenkleding nog aan.
"Ik was een slaaf van senator Primus. Hij heeft alle slaven die de aanval op zijn villa vrij man gemaakt en heeft zich daarna zichzelf van het leven beroofd, zoals u waarschijnlijk wel weet. Er is mij aangeraden om naar de senaat te gaan en het document te bekrachtigen."
De senator pakte het document aan en keek er aandachtig na.
"Ik denk dat ik dit document wel kan bekrachtigen alleen heb ik nu geen spullen ervoor, dus als je even mee zou willen lopen." De senator wachtte niet op antwoord en draaide zich direct om. Aurelius zag dat hij een vlog gebaar maakte en liep dan ook achter hem aan. Maar toen hij even later om keek zag hij de wachten van de senator lopen. Dat had ik kunnen weten, bedacht hij. Het was een eind lopen naar de villa van de senator en Aurelius vond het gek dat hij het hele stuk liep en niet gedragen werd.
Ze kwamen aan de rand van de stad en in de verte zag Aurelius iets wat op een villa leek. Hij kwam naast de senator lopen.
"Ik wil niet onbeleefd zijn, maar is uw villa nog niet aangevallen? Want de villa van senator Primus ligt dichterbij de stad en is veel moeilijker aan te vallen en zover ik kan zien staat uw villa nog redelijk overeind." sprak hij voorzichtig tegen de senator. De senator stopte met lopen. "Mijn villa is niet aangevallen, wel de landerijen eromheen. Ik heb genoeg bewakers in gehuurd zodat mijn villa veilig is, maar dat zijn niet jouw zaken." Zonder verder nog naar Aurelius om te kijken liep hij verder naar zijn villa.
Aurelius zag dat de senator gelijk had, er stonden overal bewakers met toortsen de wacht te houden rondom de villa. De villa was kleiner dan die van Primus en zag er ook minder rijk uit. De meeste senators kende Aurelius wel en ook waar ze woonde, maar deze senator had hij nog nooit gezien. Hij keek wantrouwend omzich heen, hij vertrouwde de hele situatie steeds minder maar snapte al te goed dat hij nu niet terug kon. De villa zag er ook van binnen niet erg rijk uit. Eenmaal bij de kamer van de senator aangekomen, ging de senator zitten en legde het document op tafel.
"Wat wou je gaan doen als je vrij bent? Ik neem aan dat je niks hebt en ook nergens terecht kunt."
"Ik heb nog geen idee, heb ik eerlijk gezegd ook nog niet over nagedacht. Ik denk dat ik terug ga naar de villa van Primus."
De senator keek hem bedenkelijk aan en bekrachtigde toen het document en gaf het terug aan Aurelius.
"Ik dank u voor de moeite de het u heeft gekost om het document te bekrachtigen." Aurelius boog en wou de villa zo snel mogelijk verlaten.